Haïti, gruwelijke mishandeling van een volk onopgemerkt door de media

Met achter hem zijn generaals ontvangt François 'Papa Doc' Duvalier de ambassadeur van Israël. Foto Shaula/Public Domain

FacebooktwitterFacebooktwitter

Het totale gebrek aan interesse van de media voor het drama van Haïti drama toont hoe subjectief en selectief het ‘nieuws’ is dat we alle dagen voorgeschoteld krijgen. In Haïti is op dit ogenblik (december 2004) een gruwelijke afrekening aan de gang tegen de medestanders van de afgezette president Aristide, waar ofwel niets over wordt gezegd of zeer weinig, en dan vooral in misleidende en (soms openlijke) racistische termen.

Wie zich alleen baseert op de oppervlakkige (en zeer minieme) berichtgeving in de massamedia ziet een cliché bevestigd van domme voodoobedrijvers die het weer niet kunnen laten om elkaar met messen te lijf te gaan. Een democratisch verkozen president wordt voor de tweede maal verdreven. De meest brutale repressie sinds dictator Papa Doc kan gebeuren met impliciete medewerking van de VN en geen haan die er naar kraait, noch in de VS, noch in Europa. Wat is hier aan de hand?

Een historische terugblik

Haïti en de Dominicaanse Republiek vormen samen het eiland dat door ‘ontdekker’ Columbus Hispanolia werd genoemd. Nadat hij daar voor het eerst voet aan land zette in 1492, duurde het slechts 20 jaar om de volledige oorspronkelijke bevolking uit te moorden. In de daaropvolgende periode werd het eiland herbevolkt met Afrikaanse slaven.

Haïti werd de tweede republiek op het Amerikaanse continent (na de VS). Het was echter vooral de éérste zwarte republiek, het éérste land waar een succesvolle slavenopstand tot stand kwam (op 1 januari 1804). Dat was in de politieke constellatie van die periode een niet te onderschatten prestatie, vooral omdat dat niet zonder slag of stoot is gebeurd.

Zowel koloniale mogendheid Frankrijk als slavendrijver VS zagen dat met lede ogen gebeuren. De VS steunden Frankrijk tot het laatste ogenblik met logistieke en financiële middelen. De Franse bevelhebber (van een leger met Poolse, Nederlandse, Duitse en Zwitserse huurlingen) schreef Napoleon dat de enige manier om de Franse heerschappij te behouden ‘de volledige uitroeiing van de zwarte bevolking’ was.

De bevrijde slaven hebben hun overwinning sindsdien duur betaald. Een derde van de bevolking was omgekomen en de landbouw, de enige bron van inkomsten, was verwoest. De slavendrijvende buurlanden waren verontwaardigd en steunden de eis van Frankrijk voor financiële vergoeding van die ‘verloren’ eigendom. Omdat het de enige manier was om uit hun politiek en economisch isolement te geraken zag het nieuwe land zich verplicht die schuld in 1825 te erkennen.

Haïti werd een voorbeeld avant la lettre van de diepgewortelde hypocrisie die de politieke leiders van de moderne wereld tot vandaag tentoonspreiden als het om het verdedigen van zogenaamde principes gaat. Simon Bolívar kreeg ruime steun van Haïti in zijn strijd tegen de Spaanse kolonisator. Toen hij president van Groot-Colombia werd bedankte hij Haïti echter door diplomatieke relaties te weigeren. Haïti had immers opgeroepen om ook in Latijns-Amerika de slaven te bevrijden. Een land erkennen dat volgens hem ‘oproept tot raciaal conflict’ ging voor de grote vrijheidsstrijder Bolívar blijkbaar iets te ver.

De VS wachtten het langst – 58 jaar – om Haïti te erkennen, in 1862. President Lincoln zat tot over zijn oren in de Burgeroorlog en erkende in datzelfde jaar ook het Afrikaanse Liberia. Beide landen konden volgens hem gebruikt worden om zwarte ex-slaven te ‘absorberen’. Haïti stelde bovendien zijn havens ter beschikking voor de Noordelijke vloot in ruil voor die erkenning. De maritieme blokkade van het Zuiden heeft in niet geringe mate bijgedragen tot de overwinning van het Noorden.

Stank voor dank

Daar heeft de VS in latere jaren Haïti meermaals voor bedankt (zie hieronder hoe ze dat deden). Hoewel Haïti door de VS werd erkend in 1862, duurde het nog tot 1886 voor er effectief diplomatieke relaties werden aangeknoopt. De eerste Haïtiaanse ambassadeur kreeg verbod om zich in de hoofdstad Washington, DC te vestigen. Een zwarte diplomaat in DC werd immers gezien als ‘sociaal onaanvaardbaar’.

Tussen 1849 (dus ook reeds vóór de erkenning van de staat Haïti) tot in 1913 is de US Navy 24 maal Haïti binnengevallen om ‘Amerikaanse levens en eigendommen te beschermen’. Minister van Buitenlandse Zaken William Jennings Bryan (onder president Wilson, de grote voorvechter van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren) vond het nogal amusant: “Dear me, think of it, Niggers speaking French.”

Onderminister voor de Zeemacht Franklin Delano Roosevelt maakte in 1917 bij een bezoek aan bezet Haïti aan de VS-ambtenaar die de bezettingsadministratie leidde de volgende opmerking over de Haïtiaanse Minister van Landbouw: “That man would have brought 1500 $ at auction (openbare verkoop) in New Orleans in 1860 for stud purposes (letterlijk: als dekstier).” Hij vond dat een grappige anekdote die hij in 1934 als president herhaalde tegen de Amerikaanse ambassadeur in Haïti.

De bezetting die door president Wilson in 1915 werd begonnen was zeer grondig: het leger werd uitgemoord, feitelijke slavernij werd terug ingevoerd en de grondwet werd afgeschaft. Die brutale onderdrukking lokte uiteraard verzet uit. Minstens 3250 ‘terroristen’ werden afgeslacht. Als Onderminister voor de Navy kende Franklin Delano Roosevelt bevelhebber Smedley Butler de Congressional Medal of Honor toe. Butler schreef letterlijk in zijn verslag: “I hunted the Cacos (=de schijterds) like pigs”. 20 jaar later gaf hij het land terug aan de door de VS opgerichte en opgeleide Garde Nationale.

Overdracht van de macht?

De overdracht van de macht in 1935 werd gelegaliseerd met een unilaterale verklaring die als verdrag aan Haïti werd opgelegd, waarbij de VS zich het recht toeëigende om het land opnieuw te bezetten als het dat nodig zou achten. Zo bracht president Wilson het zelfbeschikkingsrecht der volkeren in de praktijk. De vergelijking met wat nu in Irak gebeurt met de marionettenregering en de interim-grondwet is te frappant voor woorden.

De nieuwe grondwet liet onbeperkt buitenlands bezit van landbouwgrond toe, zodat de grote VS-multinationals de basis konden leggen van hun economische heerschappij. Die grondwet werd door het Haïtiaanse volk ‘unaniem’ aanvaard want, terwijl de bezetting nog volop bezig was, kon 5 procent van de bevolking gaan stemmen. 99,9 procent stemden daarvan ja. Verkiezingen werden daarna volgens een strak scenario georganiseerd dat steeds de gewenste winnaar gaf.

De eerste prioriteit van het regime was de vernietiging van de kleine landeigenaars en vrije landbouwers. Dat de gemiddelde opbrengsten per hectare van de kleine boeren voor alle teelten hoger lag dan die van de plantages, deed daarbij niet terzake. In 1929 stelden Amerikaanse onderzoekers zelfs vast dat de Haïtiaanse boeren hogere katoenopbrengsten hadden dan de Amerikaanse plantagehouders in de Zuidelijke Staten, dit ondanks het gebruik van de laatste wetenschappelijke kweekmethodes.

In 1941 richtten een aantal Amerikaanse agronomen de Haitian-American Company for Agricultural Development op. Met groot misprijzen negeerden ze de adviezen van Haïtiaanse experten. Miljoenen dollars werden gepompt in de productie van sisal en rubber (voor de oorlogsproductie). 5 procent van alle landbouwgrond van Haïti werd daarvoor ingepalmd, 40.000 gezinnen werden van hun land gezet. Na 4 jaar wetenschappelijke productie werd een magere 5 ton rubber geproduceerd.

Wanneer dit soort maatregelen verzet uitlokten werd dit telkenmale met VS-steun bloedig onderdrukt. De New York Times prees die tussenkomsten: “We are simply going in there … to help our black brother put his disorderly house in order … furthermore, the US had a right to intervene to protect our peace and safety.” Niets dan lof ook voor de ‘unselfish and helpful attitude’ en de manier waarop de VS ‘sought help there in a fatherly way.’ Die hulp was zéér efficiënt en succesvol, althans voor de Amerikanen. Ze bereikte twee doelstellingen: een door VS-bedrijven gedomineerde landbouwsector voor export naar de VS en een ontheemde plattelandsbevolking in de militair gecontroleerde stedelijke slums voor goedkoop bandwerk.

De mulattenelite had het alleen voor het zeggen. De zwarte middenklasse werd volledig van machtsdeelname uitgesloten. Dat leidde tot een opstand van de ‘noiristen’ die Papa Doc Duvalier in 1957 aan de macht bracht. De door de VS geprefereerde mulatten verloren hun politieke macht, hun economische macht verminderde echter nauwelijks. Net als zijn voorgangers zorgde Duvalier er immers voor de zwarte landbouwers (dus de overgrote meerderheid van de bevolking) elke vorm van inspraak te ontzeggen. Duvalier benoemde zich tot President voor het leven en schafte de verkiezingen af.

Een zwarte dictator is een stap te ver

Een zwarte dictator vond men in Washington toch te ver gaan (met de nadruk op ‘zwart’, niet op ‘dictator’). President Eisenhower keurde plannen voor een staatsgreep goed en Kennedy ging zelfs verder met plannen voor een moordaanslag. Ondertussen begon de VS echter geobsedeerd te geraken door dat andere eiland, Cuba. Toen Duvalier in 1963 de VS steunde om Cuba uit de Organisatie van Amerikaanse Staten te zetten, kreeg hij volle economische steun vanuit Washington.

Op de inauguratie van de 19-jarige Baby Doc Duvalier in 1971 was de Amerikaanse ambassadeur zelfs de enige aanwezige buitenlandse diplomaat. De Duvaliers deden hun werk uitstekend. In 1971 verwoordde een Haïtiaan dit zo: “Duvalier heeft een economisch mirakel verwezenlijkt. Hij heeft ons geleerd zonder geld te leven, zonder voedsel te eten en zonder leven te leven.” Openlijke steun voor het brutale regime van Duvalier werd in de jaren ’70 echter moeilijk te verdedigen tegenover de publieke opinie. Wapenleveringen werden dus uitbesteed aan het filiaal Israël.

Toen Baby Doc Duvalier in 1986 werd verdreven had 60 procent van de Haïtianen een gemiddeld jaarinkomen van 60 dollar (cijfers van de Wereldbank), kindersterfte en ondervoeding waren van de hoogste ter wereld en het land was een menselijk en ecologisch rampgebied. Bootvluchtelingen werden systematisch teruggezonden door de VS-autoriteiten. Onder president Reagan geraakten 24.000 Haïtianen tot in Florida, exact 11 kregen politiek asiel (in diezelfde periode werden alle 75.000 Cubaanse bootvluchtelingen de VS binnengelaten).

Respect voor de democratie, the American Way

Na de val van Baby Doc begon de militaire junta onder Generaal Henri Namphy onmiddellijk met de voorbereiding van verkiezingen om het nieuwe regime te legitimeren. Priester Jean-Bertrand Aristide was één van de eersten om zich tegen gemanipuleerde verkiezingen onder de omstandigheden van ‘Duvalierisme zonder Duvalier’ te verzetten.

Namphy reorganiseerde de Tonton Macoutes, de zo gevreesde milities van Papa Doc Duvalier, en na een wrede slachtpartij in juli 1987 werden de verkiezingen uitgesteld. Een maand later werd de kerk van Aristide onder vuur genomen tijdens een eucharistieviering met 13 doden en 77 gewonden tot gevolg. In een nieuwe staatsgreep werd Namphy vervangen door Generaal Prosper Avril, die er wél in slaagde verkiezingen te organiseren.

Die verkiezingen van januari 1988 waren echter zo openlijk frauduleus dat het regime bijna nergens werd erkend. Na twee jaar moest de feitelijke machthebber Avril vertrekken en kwam een burgerlijke interim-regering aan de macht , waarbij het leger zich meer op de achtergrond terugtrok maar evengoed de touwtjes in handen hield. Die waren er gerust in want vanaf januari 1988 begon de VS terug rechtstreeks wapens te leveren aan het leger zonder de omweg via bijhuis Israël.

De toestand in het land werd echter zo chaotisch dat zelfs de VS zich verplicht zag beterschap te eisen van de militaire machthebbers. De kandidaat waar de VS alle middelen voor inzette was Marc Bazin, een medewerker van de World Bank. De VS-autoriteiten waren er redelijk gerust in dat die het zou halen. Op het laatste ogenblik schreef Aristide zich echter in, hij slaagde er in de Haïtianen massaal naar de stembus te lokken en haalde 67 procent, Bazin 14 procent.

De Haïtiaanse elite en de VS waren totaal verrast. Ze hadden gehoopt op een klassieke Latijns-Amerikaanse schijnverkiezing, waarbij het armere deel van de bevolking massaal zou afwezig blijven of uit angst voor meer terreur op Bazin zou stemmen. Die boodschap van meer bloedvergieten als Bazin niet zou winnen was immers overduidelijk. Nog voor zijn eedaflegging gebeurde een eerste poging tot staatsgreep tegen Aristide in januari 1991.

De eerste beleidsdaad van Aristide in februari 1991 loog er niet om. Op de nationale TV verklaarde hij zijn presidentiële wedde van 10.000 dollar per maand ‘niet zomaar een schandaal maar een misdaad’. Voor het eerst in zijn gescheidenis kreeg het land de kans zelf over zijn lot te beschikken. Tot overmaat van ramp (althans volgens de elite en de VS) slaagde Aristide er in 500 miljoen dollar steun los te weken voor de heropbouw bij de internationale gemeenschap (waarvan nul dollar uit de VS).

Ondanks die tegenwerking en ondanks het gebrek aan een solide partij- en bewegingsstructuur begon Aristide met alfabetisering, openbare gezondheid, landbouwhervormingen, een bevriezing van de voedselprijzen en openbare werken voor jobs. Een aantal toplui van leger en milities werden aangehouden. Frankrijk bleef echter van Aristide de terugbetaling eisen van de historisch erkende schuld van 1825 (zie hierboven). Haïti werd dus nog 122 jaar lang verplicht te betalen voor ‘the crime of liberating itself’.

(Frans president Hollande weigert nog steeds hier op terug te komen, zie dit artikel in DeWereldMorgen.be van 14 mei 2015; bovendien betalen ook de voormalige Franse kolonies in Frankrijk voor de kosten van hun eigen dekolonisering, zie dit artikel in DeWereldMorgen.be van 5 mei 2014)

Het leger zag dit alles uiteraard met lede ogen aan, maar vooral de elite was woedend. Ze zouden, o gruwel, voor het eerst effectief moeten belastingen betalen. Via o.a. de Amerikaanse organisatie National Endowment for Democracy (what’s in a name) werden onmiddellijk middelen ter beschikking gesteld van de tegenstanders van Aristide. Met succes. De in Chili en andere Latijns-Amerikaanse landen beproefde destabilisering deed zijn werk en nauwelijks 7 maand later werd Aristide afgezet.

Respect voor mensenrechten, een rekbaar begrip

Dat het de VS selectief om elementaire principes te doen was bleek o.a. uit de overweldigende aandacht in de media in de VS voor schendingen van de mensenrechten onder Aristide. Zijn beleidsbeslissingen werden uiteraard doodgezwegen. Onmiddellijk na de staatsgreep van 30 september 1991 werd een systematische campagne gevoerd om de basisbeweging van Aristide uit te schakelen.

Hoewel in de eerste twee weken na de coup minstens 1000 personen werden omgebracht, was daar in de media in de VS dan weer geen enkele aandacht meer voor. Zonder een moment van verlegenheid distantieerdeGeorge Bush senior zich van Aristide ‘in light of concerns over his human rights record’.

Die edele principes werden in daden omgezet door de oprichting van de Front pour l’Avancement et le Progrès du Haïti (FRAPH), die gedurende twee jaar een brutale terreur voerde tegen de bevolking in het algemeen en de volgelingen van Aristide in het bijzonder. Meer dan 4000 armen werden door de FRAPH vermoord. Dat lokte internationaal protest uit.

Openlijk kon zelfs de VS zich niet verzetten tegen een economische embargo van het eiland zolang de democratie niet was hersteld. President Clinton ondergroef dat embargo echter net zo goed als zijn voorganger Bush senior. Deze komedie kende een hoogtepunt toen de VS een contingent militairen stuurde om ‘orde op zaken te stellen’ mét een VN-mandaat maar zogezegd de haven niet durfde binnen te varen wegens een spontane volkstoeloop tegen hun komst.

Later bleek dat die terugtocht op 11 oktober 1993 op voorhand was gecoördineerd met Emmanuel Constant, leider van de FRAPH. Dat Clinton zo zou omgaan met Haïti hoefde ook niet te verwonderen, zijn Minister van Handel Ron Brown was jarenlang juridisch adviseur en lobbyist geweest van dictator Baby Doc Duvalier. De massale toestroom van bootvluchtelingen begon Clinton echter parten te spelen. De zwarte Congresleden van zijn eigen partij brachten hem daarover voortdurend in verlegenheid. Tijdens zijn eerste campagne in 1992 had hij immers de politiek van zijn voorganger, president Bush senior, om alle bootvluchtelingen terug te sturen aangeklaagd:”My Administration will stand up for democracy.”

Een democratisch verkozen leider ‘mag’ terugkomen

Aristide mocht terugkomen, op voorwaarde dat hij het economisch beleid zou uitvoeren van Bazin, zijn tegenstander in de verkiezingen (die 14 procent had behaald), maar eerst kregen alle schuldigen van de slachtingen van de voorbije twee jaar rustig de tijd om het land met have en goed te verlaten. Volgens vice-president Al Gore viel dat trouwens best mee, want ‘in Cuba was het veel erger’.

Om zijn terugkomst voor te bereiden arriveerden Amerikaanse soldaten in Haïti op 19 september 1994. Enkele middenkaders van de repressie werden zelfs aangehouden. De eerste logistieke operatie bestond er echter in alle residentiële wijken van de elite af te schermen met tanks.

Aristide werd voor zijn terugkeer verplicht Smarck Michel als eerste minister aan te duiden, ook de ministers van financiën, planning en het hoofd van de Centrale Bank werden door Washington opgelegd. Die voerden vervolgens de politiek van Marc Bazin uit. Een van de eerste voorwaarden voor de toekenning van een lening van 700 miljoen dollar was de verkoop van de meeste openbare diensten aan de privé-sector. Clinton kon gerust zijn, de democratie in Haïti was geen bedreiging meer omdat het land geen economische soevereiniteit meer had.

De Haïtiaanse Grondwet laat geen opeenvolgende termijnen voor de president toe. René Preval, die in 1991 de eerste minister van Aristide was, werd verkozen, waardoor voor het eerst een vreedzame overdracht van de macht in het land werd verzekerd. Veel kon de nieuwe president echter niet doen. Op sociaal economisch vlak was hij immers verplicht de bekende agenda van IMF en Wereldbank te volgen.

Zijn mandaat werd ook voortdurend geplaagd door politieke crisissen, volgende verkiezingen voor gemeenteraden en parlement verliepen chaotisch. Er kwam jammer genoeg zelfs een breuk binnen de politieke beweging achter Preval en Aristide. Desondanks kon hij zijn mandaat volledig uitzitten. Op 7 februari 2001 volgde Aristide hem terug op.

De nieuwe regering onder Aristide werd van begin af aan geplaagd door geruchten over corruptie, politieke benoemingen en allerlei malversaties. De politieke oppositie tegen Aristide kreeg net als voorheen de volledige steun van de VS. Wat daarna gebeurde is nog altijd niet duidelijk. Het tragische van onderzoek zoals dit artikel nastreeft is dat hoe recenter de gebeurtenissen zijn, hoe moeilijker het is om de waarheid te achterhalen.

Feit is dat ook voorstanders van Aristide regelmatig tot gewelddaden overgingen. In de politieke atmosfeer van dit zo getormenteerde land is dat ook niet verwonderlijk. De voorstanders van Aristide waren immers niet vergeten wat er in 1991 gebeurd was. Zelfs dan waren de vastgestelde feiten in vergelijking met de militaire dictatuur van 1991 tot 1994 zéér gering.

Dat er onder Aristide II nog corrupte was, is evengoed een feit. Dat kon ook moeilijk anders. Zowat het hele ambtenarenapparaat bleef op zijn plaats. Bovendien hadden die het al niet erg breed. Ook hier dezelfde opmerking, de schaal van die corruptie was niet te vergelijken met wat onder de militaire dictaturen gebeurde. Het karakter van de corruptie onder Aristide was ook heel anders, kleinschalig en gericht op individuele Haïtianen van lagere afkomst.

Terug naar af voor het Haïtiaanse volk

Er zijn nog onvoldoende bewijzen voor maar het heeft er alle schijn van dat vanaf de herverkiezing van Aristide een scenario in gang werd gezet naar analogie met Venezuela. Zogenaamd spontane volksopstanden zetten het land in rep en roer. Alle geweld werd in de schoenen van Aristide geschoven en in februari 2004 werd Aristide door VS-mariniers op een vliegtuig naar Afrika gezet. Aristide blijft stellen dat dit onder dwang gebeurde. De VS beweren bij hoog en laag dat Aristide vrijwillig ontslag nam en om transport gevraagd heeft.

Bronnen:

  • Blum, William. The CIA. A Forgotten History. Zed Books, London, 1986: 162-163.
  • Blum, William. Killing Hope. US Military and CIA Interventions Since Worldwar II: Common Courage Press, Monroe, 1995: 370-383.
  • Chomsky, Noam. US & Haiti. Z Magazine, April 2004: 6-8.
  • Chomsky, Noam. Year 501. The Conquest Continues, Verso, London, 1993: 197-234.
  • Elie, Patrick & Fenton, Anthony. A Coup Made Long in Advance. Znet Comment, October 17, 2004
  • Engler, Tom. Canadian Hypocrisy. Znet Comment, October 17, 2004Fenton, Anthony, Media Disinformation on Haiti, Znet Comment, October 25, 2004
  • Franklin, Jane. Guantanamo Prison. Znet Comment, October 30, 2004
  • Hands Off Cain eNewsletter: November 4, 2004
  • Institute for Justice and Democracy in Haiti. Human Rights Update: July 26, August 13, August 17, August 24, October 2, October 13, 2004
  • Longchamp, Fritz & Cooley-Prost, Worth. Breaking with Dictatorship. Covert Action Information Bulletin 36, Spring 1991: 54-59.
  • Pina, Kevin & Reeves, Tom. Haiti and the US Game. Znet Comment, March 27, 2003
  • Pina, Kevin. Haiti Under Siege. Znet Comment, January 15, 2004
  • Pina, Kevin & Concannon, Brian. Tearing Up the UN Charter. Znet Comment, October 20, 2004Pina, Kevin & Bernstein, Dennis. Repression in Haiti. Znet Comment, October 25, 2004
  • Reed, Lindsay. Police terror sweeps across Haiti. The Observer, October 31, 2004.
Artikel oorspronkelijk verschenen in www.uitpers.be.