Politieke uitdagingen 2023 begrijp je beter als je 1923/1933 kent – met deze boeken

WOI-invalide bedelt op straat in Berlijn in 1923. Foto: Bundesarchiv/CC BY-SA 3:0

FacebooktwitterFacebooktwitter

Boeken zijn een gezond tegengif tegen de pogingen van extreem-rechts om hun verkrampte herinterpretatie van de geschiedenis op te dringen. Volker Ullrich’s ‘1923 – Het jaar van de afgrond’ en Uwe Wittstock’s ‘Februari 1933 – De winter van de literatuur’ horen in elke boekenkast thuis. De geschiedenis herhaalt zich niet, maar ze rijmt wel. Kennis is macht. Die verwerf je met deze boeken.

In het najaar van 2020 waren boeken een aangename invulling voor de eenzame covid-dagen. Lezen heb ik altijd graag gedaan, maar het aantal boeken dat er de voorbije drie jaar doorging is aanzienlijk – of hoe je tijdens een pandemie het nuttige aan het aangename kan paren.

Tussen romans met een sociale inslag en af en toe gewoon een zomerse thriller door, lees ik veel politieke fictie, die je af en toe gerecenseerd ziet op deze site. Verder heb ik altijd een grote interesse gehad voor fictie en non-fictie in een historisch kader, over de Spaanse Burgeroorlog, de onafhankelijkheidsstrijd van kolonies, Cuba, Latijns-Amerika, de Amerikaanse Burgeroorlog en de Europese oorlogen.

De ene oorlog is de andere niet

Wij noemen onze oorlogen uiteraard niet zomaar ‘oorlogen’. Vanuit het idee dat alles wat in Europa gebeurt ook wereldnieuws hoort te zijn noemen wij onze oorlogen ‘Wereldoorlogen’. Noblesse oblige.

Dat waren ze in zekere zin wel, omdat Europa – en zijn zijscheuten in de VS, Canada, Australië en Nieuw-Zeeland – zijn koloniale economische druk op de wereld legde en die vanzelfsprekend vond. We noemen onze Wereldoorlogen ook nooit ‘etnische’ oorlogen, laat staan stammentwisten.

Hitler-volgers pogen staatsgreep op de Marienplatz in Munchen, 9november 1923. Foto: Bundesarchiv/CC BY-SA 3:0

Dat waren ze wel degelijk, maar dergelijke termen reserveren we toch liever voor die verre oorlogen daar beneden op de aardbol (beneden, omdat wij de aardbol zo getekend hebben). In het Engels zegt men nog altijd ‘down south’ en ‘up north’. Australië noemt zich ‘down under’, terwijl het net zo goed ‘up there’ zou kunnen heten.

Op 30 december 2020 kon je in de recensie Je leert de Tweede Wereldoorlog pas kennen met boeken kennismaken met de boeken Acht dagen in mei – De laatste week van het Derde Rijk en Adolf Hitler – Opkomst en ondergang van Duits historicus Volker Ullrich en Wolfstijd – Duitsland en de Duitsers – 1945-1955 van journalist Harald Jähner. Die gaven een zeer leesbaar overzicht van de Tweede Wereldoorlog en zijn nasleep voor Duitsland.

Context en geschiedenis

Wat nog ontbreekt is context en geschiedenis van wat er aan die Tweede Wereldoorlog voorafging. Hoe is het zover kunnen komen? Wat ging er aan vooraf? Wat had men kunnen doen om dit te voorkomen? Was het nog vermijdbaar?

Het zijn vragen die vandaag ook niet worden gesteld over de oorlog in Oekraïne. Ze aanhalen komt je op verwijten te staan, je praat de oorlog goed, je bent een Poetin-lover. Nochtans is het net dat wat de wereld nodig heeft: inzien dat de omstandigheden die aan een oorlog vooraf gingen wel degelijk belangrijk zijn, niet alleen om te begrijpen hoe het zover kon komen, maar ook om te weten hoe we er uit kunnen geraken.

Een bankbiljet van 200 miljard Mark in 1923. Foto: Reichsbankdirektorium Berlin/Public Domain

Er is ondertussen nog een ander sluipend gevaar dat door Europa waart, dat van de verrechtsing van het leidende discours in politiek en media. Meer bepaald in Vlaanderen houdt men er rekening mee dat er in 2024 een extreemrechtse parlementaire meerderheid – dat hoeft in ons kiesstelsel niet eens de helft van de kiezers te zijn – een Vlaamse regering zou kunnen vormen.

“De geschiedenis herhaalt zich niet, maar ze rijmt dikwijls” is een quote die aan de Amerikaanse auteur Mark Twain wordt toegeschreven. Helemaal zeker is dat niet. Historische onderzoekers stellen dat hij eerder gezegd heeft “De geschiedenis herhaalt zich niet, maar mensen dikwijls wel – beter of slechter”.

Van 1923 over naar 2023

Hoe de tijden ook veranderd zijn, er gebeurt heel wat dat de vergelijking met het interbellum, de periode tussen de twee Wereldoorlogen, kan doorstaan. Teveel om hier op te noemen, maar, om één voorbeeld te vermelden, de ijver waarmee een aantal politici een omvolkingstheorie propageren komt akelig in de buurt van wat toen ook werd gezegd.

Of deze extreemrechtse leiders dergelijke onzin echt geloven of niet doet in feite niet terzake. De slimmeren onder hen weten wel beter, de fanatici geloven dit echt. De vraag is maar wie van hen de gevaarlijksten zijn. Wat vooral telt is in hoeverre hun volgers er in meegaan en hoe zij dat vertalen naar andere politieke thema’s.

De omstandigheden zijn inderdaad heel anders. Duitsland zat in 1923, honderd jaar geleden, in een diepe economische crisis, waarmee de huidige crisis – hoe zwaar ook voor wie onderaan de ladder staat – slechts klein bier is. Delen van het land waren bezet. Duitsland moest enorme oorlogsschulden betalen.

De inflatie liep zozeer uit de hand dat de Duitse bank biljetten moest drukken in miljarden mark. Duitsers gingen boodschappen doen met een zal vol bankbiljetten – als ze dat al konden. Op 8 oktober was 1 dollar voor het eerst een miljard DM waard.

Het jaar van de afgrond

Het land dreigde uit elkaar te vallen, nauwelijks 52 jaar nadat alle Duitstalige regio’s één staat waren geworden. De regionalistische tendensen waren met andere worden verre van verdwenen. Bovendien was de republiek met een president nog maar vier jaar in de plaats gekomen van het semi-feodale Keizerrijk.

In het oosten had zes jaar eerder een linkse revolutie een ander eeuwenoud Keizerrijk ten gronde gericht. Sommige Duitsers dachten hetzelfde te kunnen verwezenlijken in eigen land. Politieke partijen slaagden er ondertussen keer op keer niet in een werkbare coalitieregering op poten te zetten. Tussen dat alles kwam een Oostenrijkse immigrant stoken met een uitleg die alles goedpraat: niet zij daarboven maar de Joden zijn de schuld van uw miserie.

De industriële elite wilde een werkdag van tien uur afdwingen, maar besefte dat de arbeiders zich zouden verzetten. Industriemagnaat Hugo Stinnes zei daarover aan de VS-ambassadeur: ‘Daarom moet er een dictator worden gevonden die de macht krijgt al het noodzakelijke te doen. Zo’n man moet de taal van het volk spreken … en zo’n man staat al klaar’.

Heel veel succes had ‘die man’ aanvankelijk niet bij de bevolking, maar zij die hem volgden waren zeer gedreven, zeer actief en vooral bereid tot actie over te gaan. Hitlers staatsgreep mislukte, hij belandde in de gevangenis en ging zich aan het schrijven van Mein Kampf zetten.

Historicus Volker Ullrich neemt je mee door het jaar 1923, beginnend in januari bij de bezetting van het industriële Ruhr-gebied door Franse en Belgische troepen (Nederland was niet betrokken bij de Eerste Wereldoorlog). De Duitse regering poogde burgerlijk verzet tegen die bezetting aan te moedigen maar dat mislukte, wat de politieke crisis nog completer maakte.

Vooral de gewone Duitsers ondervonden de armoede van de hyperinflatie, waarbij het loon van vorige week al gehalveerd was in koopkracht. Ondertussen poogde een onstabiele regering de inflatie min of meer onder controle te krijgen. Pogingen om een linkse revolutie uit te lokken à la de dan nog maar zes jaar oude Sovjet-Unie, werden met enorme repressie aangepakt, terwijl de verrechtsing in Beieren zeer toegeeflijk werd getolereerd – een teken aan de wand.

Een eerste poging mislukt

Hitlers putsch werd dan wel een complete mislukking, maar dit was niet zomaar het idiote initiatief van een geïsoleerde fanaticus. Hitler had toen al steun bij delen van de industriële elite die in hem een nuttige pion zagen om komaf te maken met de parlementaire democratie. Tien jaar later bleek hoe zij de man hadden onderschat.

In ieder geval werden Hitler en zijn kompanen zeer poeslief aangepakt. Hitler spendeerde zijn gevangenistijd niet in grote luxe, maar leefde wel in veel betere omstandigheden dan de gemiddelde Duitse gevangene.

Dat ondertussen meerdere deelstaten zich autonoom (niet ‘onafhankelijk’) verklaarden wees eveneens op het zeer zwakke gezag van de centrale overheid, ook al zakten die bewegingen vrij snel in elkaar onder het eigen dode gewicht. Tegen het einde van 1923 bleek de inflatie enigszins onder controle te raken.

Hoe contradictorisch dat ook kan lijken, maar film – dat nog nieuwe massamedium –, theater, literatuur, architectuur, beeldende kunst bloeiden in de jaren 1920 als nooit tevoren. Dat kon ondanks het hevig verzet van aartsconservatieve krachten die dat decadent modern gedoe maar niks vonden.

Het Grosses Schauspielhaus in Berlijn bood plaats aan 5000 mensen. Foto: Hans Poelzig/Public Domain

Volker Ullrich maakt uitgebreid gebruik van dagboeken, brieven en memoires van zij die het toen meemaakten. Zo toont hij hoe de gewone Duitser het allemaal beleefde. Wat zeker gelijk liep met vandaag: de bedrijfswereld zag in de zwakke positie van de regering een kans ‘om terug te keren naar de voor de ondernemers zo voordelige economische en sociale toestand van voor de oorlog‘ en ‘het loslaten van de achturige werkdag, de opheffing van alle ontslagbeperkingen’.

De krant Deutsche Allgemeine Zeitung beklaagde zich over de ‘wereldvreemde verhevenheid die de op zijn vakbonddogma’s in slaap gevallen leider van de arbeiders argumenteert’ tegen deze maatregelen. Recent uitte de hoofdredacteur van een Vlaamse kwaliteitskrant zich in gelijkaardige bewoordingen over de vakbonden.

Mijneigenaars besloten eenzijdig, tegen de geldende wetten in, ‘de werkdag in de ondergrondse te verlengen van zeven tot achtenhalf uur, terug naar het vooroorlogse niveau’. De betere middenklasse hield goed stand maar klaagde toch steen en been, want ‘een dienstmeisje kunnen we inmiddels wel vergeten’.

Wie de verwaarlozing van de psychisch en fysisch lijdende oorlogsveteranen in de VS erg vindt, beseft best dat het ook zo ging in veel andere landen. Veteranen onder het niveau van officieren werden aan hun lot overgelaten. “Op elke straathoek stonden de slachtoffers van de verloren oorlog. In lompen gehuld en op krukken of hurkend op de grond zonder benen, met hun oude, gehavende soldatenpet nog op”.

Tien jaar later, de winter van de literatuur

Was extreemrechts in zijn Duitse vorm van het nazisme nog een zeer vocaal maar relatief klein fenomeen naast andere in 1923, tien jaar later was dat totaal anders. In februari 1933 wordt Hitler Duits bondskanselier en hij laat er geen gras overgroeien. Ondertitel van het boek Februari 1933 van Uwe Wittstock is De winter van de literatuur, geen overdreven metafoor.

Hitler besefte als geen ander welke kracht van dissidente kunstvormen en zeker van literatuur uitgaat. Februari 1933 werd de maand waarin alles werd beslist. Vier weken en twee dagen na zijn aanstelling tot bondskanselier werden ‘alle wezenlijke burgerrechten buiten werking gesteld’. Uwe Wittstock beperkt zich tot één aspect van die rechtse machtsgreep: de cultuur, meer bepaald de literatuur.

‘Menige carrière die veelbelovend begon, kwam deze maand niet te boven. Maar al te veel schrijvers en schrijfsters verstomden en verdwenen vrijwel spoorloos. Levensbepalend was die omwenteling voor iedereen’. Wittstock schreef een dagboek, waarbij voor elke dag van de maand februari (hij begint op 28 januari en eindigt op 15 maart) één literair figuur de hoofdrol speelt.

Sommigen zijn al vertrokken, gevlucht voor wat komen gaat, anderen blijven geloven dat het wel zal meevallen of snel zal overgaan. Enkelen keren hun kar en gaan met het nieuwe regime heulen. Nog anderen blijven openlijk hun gang gaan en de nieuwe machthebbers uitdagen. Hier en daar kan er een figuur nipt ontsnappen, anderen worden opgepakt met de koffers in de hand. De door Wittstock verzamelde getuigenissen geven een verpletterend beeld van wat een vastberaden regime zonder scrupules kan gedaan krijgen op zo’n korte tijd.

Een land dat tot dan zowat het summum van alle kunsten in zijn rangen telde werd in een mum van tijd ten gronde gericht. Tussen elke dag-hoofdstuk haalt de journalist die Wittstock is dagelijkse feiten aan:

‘In Berlijn-Wedding wordt een zesenveertigjarige communistische metaalarbeider aangevallen door vier mannen en doodgeschoten.’

‘De commissaris van de Rijksomroep, Walter Conrad, wordt ontslagen. Volgens de geruchten zal de omroep voortaan onder leiding vallen van de propagandaleider van de NSDAP, Joseph Goebbels.’

Bij een botsing tussen pamfletverspreiders in Berlijn-Pankow ontstaat een schietpartij. Een bewoner die de schotenwisseling volgt vanuit zijn raam wordt dodelijk getroffen’.

Het boek eindigt met een korte levensloop van 33 ‘levensschetsen’, waar ze naar toe gaan, wie blijft, wie overleeft, wie nooit meer terugkeert. Daaronder namen die nu nog steeds bekend zijn, anderen die in de vergetelheid van de geschiedenis verdwenen zijn.

“Voor de vernietiging van de democratie hadden de antidemocraten niet langer dan de duur van een ruime jaarlijkse vakantie nodig. Wie eind januari op vakantie ging vanuit een rechtstaat, kwam vier weken later terug in een dictatuur.’

Vandaag hebben we het voordeel van de kennis van dit historisch precedent. We weten dat het had kunnen vermeden worden maar dat het niet is gebeurd. Dat moet ons sterken om het ditmaal toch tegen te houden. Dat kan wel degelijk. Maar zeg nooit zomaar dat het nooit meer kan gebeuren.

 

Uwe Wittstock. Februari 1933 – De winter van de literatuur. Cossee, Amsterdam, 2022, 348 pp. ISBN 978 9464 5204 84

Volker Ullrich. Duitsland 1923 – Het jaar van de afgrond. Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2022, 558 pp. ISBN 978 9029 5494 55

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.