Kinderen hebben recht op een veilige en zekere thuis

Bruno Vanobbergen spreekt het Vlaams Parlement toe op 22 november 2017

Bruno Vanobbergen spreekt het Vlaams Parlement toe op 22 november 2017 (screenshot YouTube)

FacebooktwitterFacebooktwitter

In zijn jaarverslag 2016-2017 stelt kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen dat de bescherming van kinderrechten een meer globale aanpak vergt, waarbij problemen op school niet los worden gezien en verholpen van problemen thuis. Kinderen met beperkingen en kinderen zonder papieren hebben nood aan erkenning van hun situatie, aan specifieke begeleiding, aan een ’thuis’.

Kinderrechtencommissaris Bruno Vanobbergen stelde zijn jaarrapport 2016-2017 ‘Waar is mijn thuis?” voor aan het Vlaamse Parlement. “Meer dan 1200 mensen klopten aan bij het Kinderrechtencommissariaat: 10 procent meer dan vorig jaar”. Vooral ouders (60 procent) en grootouders vinden nog beter de weg. Ook bezorgde professionelen (25 procent) en kinderen en jongeren (13 procent) kloppen aan bij de Klachtenlijn van het Kinderrechtencommissariaat. Daarna volgen kinderen op de vlucht (9 procent) en contacten met justitie en politie (6 procent).

Vanobbergen ziet een gemeenschappelijke noemer in de meeste klachten die daar toekomen: “(ze zijn) op zoek naar een plek waar ze tot rust kunnen komen. Ze verlangen naar een thuis of een plek waar ze zich thuis kunnen en mogen voelen”. Hij stelt tevens vast dat in 11 procent van alle klachten een verband is met de armoede van het gezin waaruit het kind komt. Daarom vraagt hij erkenning van de complexiteit van de problemen die kinderen ondervinden. De leefsituatie thuis kan niet los worden gezien van de problemen die ze op school ondervinden

In theorie bestaat er een financieel systeem om kinderen met beperkingen extra-leerbegeleiding te geven, het persoonijke-assistentiebudget (PAB). “Ouders krijgen te horen dat… hun kind voldoet aan de voorwaarden om een PAB te krijgen”. Uiteindelijk krijgen ze die steun echter niet, omdat er onvoldoende geld is voorzien. “Voor de kinderen en hun ouders is die afwijzing een emotionele klap.” Bovendien maakt het ouders en hun kinderen “quasi onmogelijk om een langetermijnproject op te zetten omdat ze elk jaar wachten op nieuws of er een budget is of niet”.

Daarenboven blijkt de praktijk niet altijd overeen te stemmen met de theorie. Ouders durven niet altijd op hun rechten te staan omdat ze vrezen anders de relatie met de school te verslechten. Bepaalde vormen van ondersteuning die in het buitengewoon onderwijs worden toegepast worden door het gewoon onderwijs niet altijd erkend en gezien als “extra’s die buiten de schooluren vallen en waar dus apart voor moet betaald worden.”

De kinderrechtencommissaris pleit er in zijn rapport tevens voor om de problemen die kinderen op school hebben niet als iets afzonderlijk te behandelen, los van de problemen die kinderen thuis ondervinden. “De meldingen (van klachten bij het commissariaat) laten zien hoe diep welzijn en onderwijs vervlochten zijn bij de begeleiding van leerlingen. Daarom bepleit hij welzijn en onderwijs in één decreet samen te verbinden”.

Tenslotte pleit Vaobbergen ook “voor een permanente verblijfsvergunning voor kinderen en jongeren die hier stevig geworteld zijn”. “Opnieuw kwamen er meldingen van kinderen die al zeven, tien of twaalf jaar in België wonen en toch een bevel krijgen om het grondgebied te verlaten. Ze zijn met meer dan de enkelingen die de media halen. Alle onderzoek wijst uit dat dit voor de meeste kinderen dramatisch is.”

Beeldverslag van de bespreking van het jaarraport ‘Waar is mijn thuis?’ in het Vlaams Parlement op 22 november 2017 (1’14”)

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.