‘Zwarte Bladzijden’ herleest het Vlaamse literaire erfgoed

Manuscript 'De Zwarte Kost' van Cyriel Buysse. Archief letternhuis.be

FacebooktwitterFacebooktwitter

Tien Vlaamse auteurs met roots in Congo, Rwanda, Gambia, Sierra Leone, Zambia en Mauritius selecteerden tien werken uit de Vlaamse literatuur over Congo en de kolonisatie en schreven er een essay over. “Om een beter heden mogelijk te maken, moeten we terug naar het verleden.” “De tijd is rijp” voor deze ‘Zwarte Bladzijden’ over ons koloniaal verleden.

Meer en meer wordt de koloniale erfenis in ons straatbeeld in vraag gesteld. Na de politiemoord op George Floyd laten zwarte medemensen meer dan ooit hun stem horen. Er is nog een ander koloniaal beeld dat grotendeels onaangeroerd blijft. Hoe werd Congo en de kolonisatie in onze literatuur weergegeven. Zwarte Bladzijden is een eerste aanzet.

Iedereen die dit leest

Maakt niet uit hoe wit

Moet nu toch beseffen

Dat mijn boom

Dieper en dieper in je polders zit

(Strofe uit het gedicht ‘Als een zwarte bladzijde’ van Sibo Rugwiza Kanobana)

Een ‘zwarte bladzijde’ is een rampzalige en/of beschamende gebeurtenis, zoals in de uitdrukking ‘een zwarte bladzijde uit de geschiedenis’. ‘Zwart’ vind je ook in uitdrukkingen als ‘zwarte magie’ of ‘in het zwart werken’. Collaborateurs met de Duitse bezetters waren ‘zwarten’. Kortom, de lijst van negatieve kenmerken die aan ‘zwart’ worden toegekend is lang, zeer lang.

Het boek Zwarte Bladzijden geeft de uitdrukking een nieuwe betekenis. Zwarte Bladzijden werd geschreven door ‘zwarte Vlamingen’. Deze Afro-Belgen “zijn niet alleen divers vanwege hun uiteenlopende nationale, religieuze of etnische wortels. Het zijn mensen met verschillende seksuele voorkeuren en genderidentiteiten, met verschillende sociaal-economische achtergronden, geboren ergens tussen 1971-1995 … Ze zijn allemaal belezen, hooggeschoold, Nederlandstalig, meertalig.” Wat ze ook met elkaar gemeen hebben is “een nauwe band met Vlaanderen en een raciaal stigma”.

In zijn inleiding legt redacteur Sibo Rugwiza Kanobana de opzet van het boek uit. In het archief van het Letterenhuis – Het geheugen van de Vlaamse Literatuur vond hij “tal van boeken, novelles, toneelstukken, dichtbundels en brieven geschreven door bekende en minder bekende Vlaamse auteurs.”

Hij legde een selectie van tien werken voor aan negen collega’s. Zij hoefden niet zomaar een ‘recensie’ te schrijven, maar konden aan de hand van het werk dat ze lazen hun gedachten de vrije loop laten. Zwarte Bladzijden verzamelt deze tien essays in de chronologische volgorde van het publicatiejaar van het besproken werk.

‘Rekwisieten’

Zwarte Bladzijden begint met een eigen blik van de redacteur samen met Mohammed Barrie op Batavia, het boek dat Hendrik Conscience in 1858 publiceerde. Alleen dit boek werd geschreven voor de Belgische kolonisatie van Congo vanaf 1885. Toch is dit een koloniaal boek. Enthousiast zijn Barrie en Rugwiza Kanobana niet. “We kunnen dit boek (…) alleen aanraden aan wie interesse heeft in het lezen van openlijk koloniale fantasieën.”

Hoofdpersonages zijn een wit Europees koppel. Een belangrijk nevenpersonage is de familieknecht met de niet bijster originele naam ‘Congo’ …. Hij is een arme ‘n-woord’ die bevrijd (van de slavernij) en beschaafd moet worden. Inheemse personages zijn “geen volwaardige mensen, ze zijn rekwisieten”. Conscience is tegen slavernij en pleit voor ‘bevrijdend’ kolonialisme …

De Rode Aarde van Daisy Ver Boven. Archief letterenhuis.be

Daarna volgt Olivia Umurerwa Rutazibwa met De Zwarte Kost van Cyriel Buysse (1898). Zij merkt hoe dit boek weliswaar de wrede aspecten van het kolonialisme aanpakt, maar niet het economische systeem erachter.

Mathieu Charles las De halfbloed van Frans Demers (1932). De term ‘halfbloed’ mag jongeren vandaag vreemd in de oren klinken, maar deze en gelijkaardige termen werden wel degelijk nog frequent gebruikt tot in de jaren 1970 (en voor sommigen zijn ze nog steeds relevant, het imago van ‘bloed’ als een drager van waarden heeft zeer diepe wortels). Baudouin Mena Sebu (genoemd naar de Belgische koning!) las Mupenzi van Jef de Pillecyn van 1935.

Na de Tweede Wereldoorlog komt Lindah Leah Nyirenda bij De Smeltkroes van Victor Vervloet (1957) terecht. Hugues Makaba Ntoto las De Nikkers van Piet van Aken (1959), een wel “zeer ongemakkelijke titel”. “In werkelijkheid komt er geen enkele zwarte in deze roman voor, want die bestaat alleen in de verbeelding van het koloniale bestel”.

Van Aken inspireerde zich voor zijn boek op de staking van 1941 in toenmalig Elizabethville (Lubumbashi), een sociale opstand die tot vandaag onbestaand is in de doorsnee geschiedenisboeken. Hij vond zijn informatie in de archieven van het ABVV. Congolese arbeiders voerden dezelfde strijd als de Belgische, maar dat hebben die laatsten nooit geweten.

‘Pijnlijke lectuur’

In 1960 speelt België ‘zijn’ Congo kwijt, althans naar de vorm, want economisch zet het nieuwe regime de sociale realiteit van de kolonie voor de overgrote meerderheid der Congolezen gewoon verder. Twee jaar na de onafhankelijkheid van Congo schreef Daisy Ver Boven De rode aarde die aan onze harten kleeft. Kika Umurisa vond “een beeld van een blanke vrouw eind jaren vijftig in een koloniale context, op zoek naar emancipatie binnen de toenmalige maatschappelijke conventies” (Umurisa gebruikt net als enkele andere auteurs in dit boek de term ‘blank’).

‘Mupenzi’ van Jef de Pillecyn verscheen in 1935 als ‘Congo-novelle’ in De Vlaamsche Gids. Archief letterenhuis.be

“Als kind van een zwarte vader en een blanke moeder” voelt zij zich zeer geraakt door de omschrijving die Ver Boven in de mond legt van het hoofdpersonage: “Nana was zijn lievelingsdochtertje … Van een zwarte had zij alleen de kleur, en, in tegenstelling met andere n-woord-kinderen, had ze een bijzonder wakker en intelligent gezichtje”. Zij relateert dat met een ervaring die ze had met haar eigen dochtertje.

Mei ’68 doet zijn intrede met Dagboek van Carla, de eerste roman van Mireille Cottenjé, een feministische schrijfster van die periode. Van haar heb ik in de jaren 1970 meerdere boeken gelezen, niet dit. Nu leest ze erg gedateerd.

Aminata Ndow over het boek: “Cottenjé zag zichzelf als feministe, wat haar niet tegenhield om tegelijk een ‘loyale’, racistische en politiek conservatieve opvatting van de Congolese samenleving te handhaven. Dagboek van Carla is voor Ndow “een bijzonder goed voorbeeld van hoe de witte feministe deelgenoot was van het koloniale project.”

Het was “pijnlijke lectuur, maar het is wel een belangrijke tekst omdat hij ons een inkijkje geeft in de geest van de koloniale, imperialistische feministe van die tijd.” “Een kritische lezing van dit boek kan ons leren dat de strijd tegen vrouwenongelijkheid of de strijd tegen racisme nooit los gezien kan worden van de strijd van welke groep dan ook die gemarginaliseerd wordt.”

Vergeet Gangreen

Sibo Rugwiza Kanobana neemt Ik, blanke kaffer van Paul Brondeel (1971) door. Brondeel is een weinig bekend auteur. Onterecht, want ondanks andermaal een ongemakkelijke titel, “besefte ik dat ik een juweeltje in handen had. Een soort Vlaamse versie van Albert Camus’ L’étranger.”

Brondeel gebruikt weliswaar een racistisch jargon dat niet meer van deze tijd is, maar zijn “weergave van de koloniale onderneming (is) relevanter dan de pratserige grootspraak van (Jef) Geeraerts. Als je het mij vraagt: vergeet Gangreen en lees Ik, blanke kaffer … (Brondeel) legt “het moreel failliet van het kapitalistisch patriarchaat bloot. Dit is een boek met inzichten “die vandaag nog steeds relevant zijn.”

Daarna maakt Zwarte Bladzijden een sprong naar 1987 met Terug naar Congo van Lieve Joris, het enige boek in deze reeks dat ik zelf heb gelezen. Lieve Joris las ik vooral omdat ik fan ben van reisverhalen, zoals van Pools schrijver Ryszard Kapuściński (die toen nog niet in opspraak was gekomen over de authenticiteit van zijn verhalen). Ik kan me volledig vinden in de analyse die Sachka Vincent hier maakt.

Joris observeert, maar neemt nooit een standpunt in. “Lieve Joris heeft als witte vrouw in Congo een voorrecht dat de lokale vrouwelijke burgers duidelijk niet krijgen.” Al haar gesprekspartners en contacten zijn mannen. “Zo gaat ze vooral in dialoog met mannen en geeft ze regelmatig hun clichématige patriarchale denken weer.” Ze stelt dat privilege niet in vraag. “Je privilege niet ter discussie stellen is ook een privilege”.

Je hoeft het niet met alles in dit boek eens te zijn om hier een zeer leerrijke inkijk te vinden in de Vlaamse koloniale en postkoloniale literatuur. Congo is wel degelijk “een essentieel onderdeel van het ”Belgische DNA”. België heeft net als buurlanden Frankrijk en Nederland een koloniaal verleden. Omdat de Belgische geschiedenis grotendeels Franstalig was, kon men in Vlaanderen al te lang doen alsof het koloniale Belgische probleem niet ‘Vlaams’ was. Hoog tijd dat we die erfenis ook op literair vlak erkennen.

Op de achterflap staat: “Om een beter heden mogelijk te maken, moeten we terug naar het verleden. Het koloniale verleden”. Zwarte Bladzijden doet dat met deze tien essays. Dit boek mag de start worden van een grondige ‘herlezing’ van het volledige Vlaamse/Belgische culturele erfgoed.

Na een bijlage met korte cv’s van de auteurs volgt een korte literatuurlijst met nog steeds zeer aanbevolen klassiekers als James Baldwin, Albert Camus, Frantz Fanon en Mark Twain.

 

Sibo Rugwiza Kanobana (ed.). Zwarte Bladzijden – Afro-Belgische Reflecties op Vlaamse (Post)Koloniale Literatuur. De Geus, Amsterdam, 2021, 196 pp. ISBN 978 90 445  4545 6

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.