Zeg nooit meer ‘indexering lonen’, zeg voortaan ‘bescherming koopkracht’

FacebooktwitterFacebooktwitter

Tegenstanders van de loonindexering jongleren met selectieve cijfers en argumenten. Ze voeden bewust de onzekerheid van veel mensen over wat dit systeem eigenlijk echt is: dit is géén mechanisme om ‘lonen te laten stijgen’. Loonindexering is een systeem om de koopkracht van werkende mensen stabiel te houden. Want daar gaat de index over, over ‘koopkracht’, over de échte ‘waarde’ van onze lonen.

Tegenstanders van de loonindexering gaan tekeer tegen de loonindexering met argumenten die ofwel de bedoeling van het systeem ontkennen of het ronduit tegenspreken.

Vooraleer in te gaan op de diepere redenen van hun verzet, bekijken we eerst wat dit systeem echt is, hoe het is geëvolueerd sinds zijn ontstaan in 1920 en waarom dit door de werkende mensen en hun vertegenwoordigers in de vakbonden zo hartstochtelijk wordt verdedigd.

Enkele voorbeelden

Stel, je woont in land A waar een brood 2 euro kost. In land B kost datzelfde brood met identiek dezelfde voedingswaarde slechts 1 euro. Is het leven goedkoper in land B? Dat hangt er van af. Er ontbreekt immers iets aan deze vergelijking: je maandloon.

We breiden het voorbeeld uit. Stel, je woont in land A en verdient 1000 euro per maand, een brood kost er 2 euro. Je collega in land B die hetzelfde werk als jij doet verdient 500 euro per maand, een brood kost er 1 euro. Waar is het leven goedkoper? Inderdaad, het komt op hetzelfde neer. Maar ook dit voorbeeld is te eenvoudig.

Index Safe Ticket… Foto: Evi Van Thienen (al haar foto’s werden genomen tijdens de betoging van 6 december 2021)

Want, wat als je collega in land B slechts 250 euro per maand verdient en zijn brood nog altijd 1 euro kost. Dan is dat brood voor hem/haar in werkelijkheid twee maal zo ‘duur’ als voor zijn collega in land A die met 1000 euro per maand zijn brood nochtans dubbel zo ‘duur’ betaalt.

Deze voorbeelden zijn uiteraard veel te eenvoudig. Zoals altijd is het echte leven veel complexer. Je loon dient voor veel meer: voeding, vervoerskosten, onderwijs voor de kinderen, gezondheidszorg als je ziek bent, je huur of hypotheek, de verwarming, als het er nog af kan wat vakantie, een restaurant, internetabonnement…

Foto: Evi Van Thienen

Het ene product weegt al zwaarder door dan het andere. Mensen doen hun uitgaven grotendeels (als ze kunnen!) in volgorde van belangrijkheid: voeding uiteraard als eerste zorg, daarna volgt de school, de woonkost, gezondheidszorg, de verwarming.

Andere uitgaven komen er bij voor zover het kan maar voor een aantal onder ons gaat dat niet. Kortom, waar het om gaat is de ‘kracht’ van je loon om dingen te kopen.

Loonbedrag zegt niets, het is de koopkracht die telt

In ieder geval tonen deze voorbeelden aan dat het nominale cijfer van lonen niets zegt over de echte waarde die deze lonen hebben. De cruciale vraag is wat je kan kopen voor dat loon. Daar gaat het uiteindelijk altijd over.

Index, meervoud indices, is Latijn voor ‘aanwijzer’. Index is ook de wetenschappelijke naam voor je wijsvinger. Veel lijsten en registers worden ‘index’ genoemd, zoals de Index on Censorship.

Het spoorpersoneel verdient beter! Foto: Evi Van Thienen

De index waar deze analyse over gaat is de index van de lonen. Welke richting ‘wijzen’ de lonen uit? Het bedrag van een loon zegt op zichzelf dus niets, omdat je de waarde, de ‘kracht’ van je loon moet vergelijken met de prijs van de dingen die je er mee koopt.

Om het omgekeerd te stellen, wie 1000 euro per maand verdient in een land waar een brood 1 euro kost verdient in feite dubbel zoveel als een loontrekker die met 1000 euro in land B leeft waar een brood 2 euro kost.

Ook deze vergelijking is uiteraard te eenvoudig. Maar goed, wat je met een loon kan kopen wordt ‘koopkracht’ genoemd. De echte koopkracht-waarde van een loon hangt af van meerdere factoren.

Het zou bijvoorbeeld kunnen dat het brood in je land goedkoper is dan in je buurland, maar dat je veel meer betaalt voor school, voor de tandarts enzovoort. Of dat het openbaar vervoer in jouw land duur is maar de brandstof voor de auto goedkoop.

Met andere woorden, de koopkracht hangt af van een complex geheel van factoren, waar de aankoopprijs een belangrijk element van is maar niet de enige bepalende factor. Een andere naam voor ‘koopkracht’ is ‘levensduurte’.

Hoe ‘duur’ is het leven?

Om bijvoorbeeld de kostprijs van openbaar vervoer in te schatten zijn vergelijkingen van ticketprijzen op zich niet relevant, maar wel hun verhouding tot de lonen. In Groot-Brittannië betalen pendelaars naar Londen en andere grote steden procentueel het grootste aandeel van hun loon in heel Europa voor hun verplaatsingskosten met het openbaar vervoer.

Wij verdienen meer dan kruimels! Foto: Evi Van Thienen

In Spanje is dat procentueel ook zeer hoog, hoewel het openbaar vervoer er veel goedkoper is dan in Groot-Brittannië. Opnieuw, het is de vergelijking met de lonen die je een echt idee geeft van je koopkracht.

Prijzen zijn bovendien niet stabiel. Wanneer een loontrekker tien jaar lang cijfermatig hetzelfde loon krijgt terwijl ondertussen alles twee-drie maal duurder wordt heeft die niet meer dezelfde koopkracht. In werkelijkheid is die werkende mens met zijn zelfde loon twee-drie maal armer geworden.

Het geld dat loontrekkende mensen – het overgrote deel van de bevolking – besteden aan aankopen en de huur of de hypotheek van een woning is nog altijd de belangrijkste motor van de economie en van winst voor de bedrijven. Die bepalen hun prijzen echter niet volgens vastliggende barema’s zoals de lonen maar volgens de marktevolutie.

Marktprijzen stijgen om winsten gegarandeerd te houden, omdat stijgende productiekosten worden gecompenseerd door stijgende verkoopprijzen. Als de lonen ondertussen niet evenredig stijgen worden de consumptieproducten nog duurder dan hun ogenschijnlijke stijging suggereert.

Arbeidscontract versus marktwerking

Lonen zijn geen marktgebonden verkoopproducten, zijn dat ook nooit geweest, wat volgens neoliberale goeroe’s wel zou moeten. Ze worden ingeschreven in arbeidscontracten die de bedragen vastleggen die de werkgever elke maand uitbetaalt.

Foto: Evi Van Thienen

Omdat de koopkracht met vaste contractuele loonschalen geleidelijk afneemt werden na jarenlange sociale strijd een aantal afspraken afgedwongen in het sociaal overleg tussen werknemers (via hun vertegenwoordigers in de vakbonden) en de werkgevers (via hun vertegenwoordigers in de werkgeversorganisaties).1

In de meeste landen onderhandelen de vakbonden periodiek met de werkgevers om de loonschalen aan te passen om de koopkracht te behouden. De ervaring wijst uit dat onderhandelingen over de loonaanpassingen in deze landen altijd zeer moeizaam verlopen en zelden leiden tot het behoud van de koopkracht. Het resultaat is altijd minder dan de gedaalde koopkracht.

Het meest frappante voorbeeld in de westerse democratieën zijn de VS, waar sociaal overleg zeer zwak staat en in sommige deelstaten zelfs verboden is. Officieel wordt dat er nergens zo geformuleerd.

Men heeft er wetten die het ‘right to work’ beschermen, een weinig subtiel eufemisme voor een algemeen verbod op sociale en vakbondsacties. Ook hier verdedigen de vijanden van he sociaal overleg het ‘recht op werken’. De vakbonden stellen daar tegenover het ‘recht op werk’.

Globaal genomen zijn de lonen van werkende mensen in de VS sinds eind de jaren 1970 – niet toevallig de beginperiode van de neoliberale aanval op de sociale welvaartsstaat – nauwelijks nog gestegen. Een gemiddelde Amerikaanse arbeider krijgt nog steeds hetzelfde bedrag op zijn loonuittreksel, hij/zij koopt er echter veel minder mee.

Loonindex is het resultaat van sociale strijd

Zo komen we bij het belang van sociale strijd voor de index, die over de voorbije honderd jaar – sinds het einde van de Eerste Wereldoorlog – werd georganiseerd omdat werkende mensen zich gingen samenzetten in organisaties, waar hun collectieve kracht rechten kon afdwingen. Niet voor niets heten vakbonden in het Engels ‘unions’.

Foto: Evi Van Thienen

In een beperkt aantal landen heeft deze sociale strijd een mechanisme verkregen dat het probleem van de koopkracht, van de echte waarde van de lonen aanpakt, zonder telkens nieuwe onderhandelingen, met een automatische aanpassing van de lonen.

In België en Luxemburg hebben de vakbonden een permanent systeem van loonindexering kunnen afdwingen. Elk wettelijk arbeidscontract vermeldt dat systeem met de index bij de start van de werknemer en de bevestiging dat loonindexering van toepassing is.

De indexkorf

Om de levensduurte vast te leggen werden een aantal producten in een ‘indexkorf’ opgenomen. Deze lijst wordt regelmatig aangepast. In 2021 kwamen er vitamines bij, voedingssupplementen, een aantal medische consultaties en consumptieproducten als computermuizen en toetsenborden.

De aanpassing van de lonen aan de koopkracht door middel van de indexering gebeurt echter niet permanent elke maand bij de uitbetaling van het loon.

De herberekening van de index wordt wel elke maand gedaan, maar pas als de stijging boven een bepaald percentage komt, worden de lonen (en de sociale bedragen, pensioenen en vervangingsinkomens) aangepast.

De sociale afspraak is dat de lonen worden aangepast wanneer de daling van de koopkracht ten opzichte van de consumptieprijzen een bepaalde grens overschrijdt. Voor een bepaalde indexperiode krijgt de index het startcijfer 100 en zodra de index boven een bepaald percentage stijgt, worden de lonen aangepast.

De spilindex

De spilindex is een wiskundige formule die bepaalt wanneer een indexaanpassing van de lonen moet gebeuren. De huidige spilindex is 111,53. Die wordt nu overschreden op het einde van januari 2022, de lonen moeten dan met 2 procent worden verhoogd.

Noteer dat pensioenen en sociale uitkeringen ook lonen zijn. Ze worden gefinancierd met bijdragen die van het brutoloon worden afgehouden en opzijgelegd voor wanneer men die nodig heeft. Pensioenen zijn uitgesteld loon. De loontrekker krijgt terug wat hij jarenlang heeft afgedragen. Dat geld is altijd van de werknemer geweest, ook voor hij/zij het ontving.

Zo op het eerste zicht lijkt het systeem perfect. Dat is echter verre van het geval. Niemand die er aan twijfelt – ook de tegenstanders niet – dat dit systeem garandeert dat loontrekkende mensen een min of meer stabiele koopkracht hebben.

Foto: Evi Van Thienen

Om te beginnen is loonindexering een systeem dat opgelopen achterstanden wegwerkt. Het anticipeert niet en doet dat bovendien niet permanent maar jaarlijks (of eerder bij grote inflatie).

Het betekent dat de bedrijven tussen twee indexeringen in geleidelijk extra winst opbouwen omdat hun producten voortdurend wijzigen volgens de marktprijzen. De indexering holt deze evolutie achterna en steekt de geleidelijk stijgende lijn van de consumptieprijzen nooit voorbij.

Bovendien zijn de producten die in de indexkorf worden afgesproken verre van neutraal. Zo wordt de woonkost (huur, aankoop, verbouwing) voor ongeveer 20 procent verrekend in de korf, terwijl de echte woonkost een stuk hoger ligt.

 

In de praktijk is er overigens geen sprake meer van volautomatische loonaanpassingen. Pensioenen en sociale uitkeringen zijn verbonden aan de gezondheidsindex (zie verder), die meer rekening houdt met de uitgaven van de gezinnen.

De lonen van de openbare sector volgen die aanpassing een maand later. In de privé-sectoren is men geleidelijk overgestapt op tweejaarlijkse vernieuwingen van de collectieve arbeidsovereenkomsten.

Van 1920 tot nu

De allereerste indexkorf van 1920 werd sindsdien voortdurend aangepast aan de veranderende tijden. Deze veralgemeende indexering was een uitbreiding van een reeds bestaande indexering van de lonen in de mijnbouw, de houtverwerking, de stoffenindustrie en het boekwezen (!).

De indexkorf van 1920 bevatte 56 producten, waarvan 55 werden beschouwd als levensnoodzakelijke goederen en 1 als dienstverlening. Deze prijzen werden bijgehouden in 59 gemeentes met grote handelsactiviteiten.

Sindsdien is de indexkorf grondig gewijzigd, hoewel een aantal basisproducten er nog steeds instaan, een eerste maal in 1939 net voor de oorlog, daarna in 1955 en 1968.

De samenstelling van de indexkorf hield in 1968 voor het eerst rekening met huurprijzen en met het gemiddeld gezinsbudget. Verdere aanpassingen in 1984 en 1991 hebben de lijst uitgebreid tot 429 producten en diensten.

Gezondheidsindex en indexsprong

In 1994 werd de gezondheidsindex ingevoerd. Producten die schadelijk zijn voor de volksgezondheid werden uit de indexkorf verwijderd zoals tabak, alcohol maar ook benzine en diesel. Dit nieuwe systeem zette een rem op de loonindexering omdat ze voor de loontrekkenden minder gunstig was.

Daarna volgde nog een aanpassing in 1998, waarbij werd gepoogd de inflatie op niveau van de EU in rekening te brengen. In 2006 werd de index nogmaals hervormd op basis van onderzoek van de gezinsuitgaven.

Er staan nu ook categorieën in van producten in plaats van individuele producten, zoals fruit en groenten wat rekening houdt met seizoensprijzen. De allerlaatste hervorming dateert van 2014. De banksector is de enige sector waar de lonen om de 2 maanden worden aangepast aan de gezondheidsindex.

Foto: pxhere.com/Public Domain

Het klopt dus niet dat dit systeem  altijd automatisch is. Meestal is dat wel zo, maar de overheid mag beslissen een indexaanpassing over te slaan, wat indexsprong2 wordt genoemd. De regering Martens V deed het in 1984, 1985 en 1986, niet toevallig de periode van de grootste neoliberale hervormingen (‘besparingen’).

Het is belangrijk om hierbij te onthouden dat een indexsprong de koopkracht langdurig vermindert. Nieuwe indexeringen gebruiken immers als startbasis de bij die indexsprong niet-geïndexeerde lonen. Bedrijfswinsten blijven ondertussen echter ongehinderd de marktevolutie volgen.

Na de indexsprongen van de jaren 1980 duurde het tot 2016 voor de regering Michel van liberalen, christen-democraten en Vlaams-nationalisten terug een indexsprong besliste.

Goed volgens de enen, slecht volgens de anderen

Het zal niemand verwonderen dat werkende mensen, gepensioneerden en mensen met een sociaal vervangingsinkomen hevige verdedigers zijn van dit systeem en dat werkgevers vurige tegenstanders zijn en het hele systeem afgeschaft willen zien.

Gegarandeerde koopkracht maakt dat de bevolking zijn consumptieniveau behoudt. Daar zou een verkoper toch best tevreden moeten mee zijn? Toch is dat niet het geval.

Zeg nooit  ‘indexering van de lonen’, zeg ‘bescherming van de koopkracht’, zeg nooit ‘stijging van de lonen’, zeg ‘stabilisering van de koopkracht’.

Er zijn weliswaar sectoren die er voorstander van zijn omdat zij snel gevoelig zijn aan dalende koopkracht, zoals de horeca, kleine kmo’s, zelfstandigen die diensten verlenen of producten verkopen aan mensen die van een enig inkomen leven.

Over het algemeen kan je daarentegen stellen dat werkgevers anti-index zijn en hoe groter het bedrijf, hoe groter de tegenstand.

Op politiek niveau zijn alleen de liberale partijen Open VLD, MR en N-VA openlijk tegen. De federale regeringspartijen CD&V, Groen en Vooruit houden zich voor het ogenblik op de vlakte en steken bijzonder weinig energie in steun aan het systeem.

Schijnbare argumenten en echte argumenten

Waarom dit verzet tegen een sociale maatregel die miljoenen mensen een leefbare koopkracht garandeert? Het schijnbare argument is tweevoudig. De automatische index verstoort de internationale concurrentie.

Dit is een zeer dubbelzinnig argument. Als je het bekijkt in complete afzondering van alle andere factoren klopt het. Je kan het echter ook andersom formuleren. Buitenlandse concurrenten die produceren in landen zonder loonindexering boeken meer winsten, die hier mét loonindexering terugkeren naar de werknemers, niet naar de aandeelhouders.

Met andere woorden, landen zonder loonindexering verstoren de internationale eerlijke concurrentie, niet andersom. Noteer hierbij tevens dat de Belgische loonindexering geen kwestie is van verlies of winst voor de bedrijven, maar van iets minder of nog meer winst.

Foto: pixnio.com/CC0/Public Domain

Volgens de Europese Commissie verstoort loonindexering de normale ‘ontwikkeling van de lonen in de sectoren’ en houdt ze ‘geen gelijke tred met de stijging van de productiviteit’.

Dit is dezelfde Europese Commissie die maximale privatisering van openbare diensten (de post, het openbaar vervoer…) bepleit, die ijvert voor de invoering van vrijhandelsakkoorden (de onderhandelingen over het vrijhandelsakkoord TiSA – Trade in Services Agreement liggen stil door COVID-19, maar kunnen zo weer starten).

Met andere woorden, de adviezen van de Europese Commissie zijn geen nuchtere, onthechte raadgevingen, het zijn ideologische tractaten. Wat de Europese Commissie bedoelt is dat automatische loonindexering verhindert dat sectoren elkaar oneerlijk beconcurreren met lagere lonen.

Wat de Commissie echt bedoelt is dat loonindexering de sectoren verplicht een deel van de bijkomende winsten (die net werden verworven dankzij de verhoogde productiviteit van hun werknemers) te delen met diezelfde werknemers, in plaats van ze exclusief aan de aandeelhouders uit te keren.

Welvaartsverdeling

Wat de grote bedrijven en de Europese Commissie in feite echt onaanvaardbaar vinden – al zullen ze dat niet expliciet zeggen – is dat loonindexering een mechanisme is van welvaartsverdeling naar beneden. Die welvaartsverdeling hoort volgens de Commissie en de grote bedrijven volledig naar boven te gaan.

Bovenop dit alles is loonindexering een symptoom van een nog ergere ziekte volgens de tegenstanders, namelijk het idee dat werknemers inspraak mogen hebben in de loonvorming. Het is een argument dat je nooit openlijk zal horen, maar daar komt het uiteindelijk op neer.

De strijd voor het behoud van de index is de strijd voor het behoud van de koopkracht. In die strijd moeten alle middelen worden ingezet. Een daarvan is de taal.

Zeg nooit meer ‘indexering van de lonen’, zeg voortaan altijd ‘bescherming van de koopkracht’, zeg nooit meer ‘stijging van de lonen’, zeg voortaan altijd ‘stabilisering van de koopkracht’.

 

Notes:

1   De termen ‘werkgever’ en ‘werknemer’ zijn zo lang ingeburgerd dat ze wijzigen geen zin meer heeft. Er zit echter een ideologische keuze in deze woorden. In werkelijkheid zijn het immers de werkende mensen die hun werktijd en werkinspanning ‘geven’ en de bazen die de winsten ‘nemen’ die uit dit ‘gegeven’ werk ontstaan.

2   Ook deze term is verwarrend. Een indexsprong betekent immers dat de lonen net geen ‘sprong’ omhoog maken maar blijven stilstaan. Het idee is dat de lonen over de indexaanpassing heen springen.

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.