Jimmy Carter (1924-2024) was ongewone VS-president om goede én slechte redenen

President Carter ontvangt de 34-jarige senator Joe Biden op het Witte Huis (1976). Foto: Public Domain

FacebooktwitterFacebooktwitter

De positieve mainstream media-accolades voor VS-president Jimmy Carter concentreren zich selectief op een beperkt aantal acties en standpunten tijdens en na zijn presidentschap. Ze verzwijgen de reden waarom hij de voorbije twintig jaar persona non grata was in diezelfde media: hij noemde Israël een apartheidsstaat.

Jimmy Carter was in 1976 op meerdere vlakken een ongewone kandidaat voor de Democratische Partij, een zuiderling uit de conservatieve staat Georgië1. Hij was openlijk gelovig lid van de Southern Baptist Convention, een zeer conservatieve en wit-racistische protestantse kerk, maar had sociaal-economisch vrij sociale standpunten.

Als gouverneur van de staat Georgië (1971-1975) was hij tegen zijn eigen kerk in, voorstander van de afschaffing van de doodstraf. Hij keurde geen enkele uitvoering van executie goed, maar deed verder geen enkele inspanning in zijn staat om ze daar af te schaffen.

Hij toonde zich toen al een politicus met uitgesproken standpunten, die daar verder zeer pragmatisch mee omsprong als het om concrete beleidsdaden ging2.

Godsdienst, een nieuw thema in presidentsverkiezingen

Carter was de eerste presidentskandidaat ooit om de ethische kwestie van het geloof onderdeel te maken van zijn campagne. Sindsdien is religie een vast onderdeel van elke kiescampagne, zelfs door kandidaten die atheïstisch zijn, maar zonder problemen doen alsof dat niet zo is, zoals Bill Clinton en Donald Trump.

Hij is de enige president die eerst verkozen raakte tegen een zetelend president (Republikein Gerald Ford) en daarna zelf werd verslagen voor een tweede mandaat (door Republikein Ronald Reagan).

Zijn overwinning in 1976 was grotendeels te danken aan een politieke samenloop van omstandigheden. In 1976 was zijn tegenstander de zwakke en oncharismatische Republikein Gerald Ford, die amper anderhalf jaar eerder de eerste en enige niet verkozen president van de VS was geworden.

Republikein Gerald Ford was in 1973 voorzitter van het Huis van Afgevaardigden en werd de eerste onverkozen vice-president van de VS onder Richard Nixon, nadat vice-president Spiro Agnew wegens corruptie tot ontslag was gedwongen.

Over AIPAC, de zionistische Israëllobby in de VS. https://x.com/prem_thakker/status/1873487600188870901

Nauwelijks 10 maanden later nam ook president Nixon als eerste president in de geschiedenis ontslag voor het Watergate-schandaal en werd Gerald Ford president. Zo kon het dat toen de buiten zijn staat Georgië vrijwel onbekende Democratische tegenkandidaat Jimmy Carter kon winnen tegen een stuurloze en verzwakte Republikeinse Partij.

Begin van het neoliberalisme

Vier jaar later veroorzaakten specifieke politieke omstandigheden het omgekeerde, met een nederlaag voor zittend president Carter tegen de charismatische figuur Ronald Reagan van de Republikeinse partij.

Carter in Palestijnse wijk Sheikh Jarrah, Jeruzalem (2010). https://x.com/MairavZ/status/1873602145720897882

Carter kon de economische malaise in de VS niet keren, die was ontstaan door de oliecrisis van 1973 (een gevolg van het conflict van Israël met het Midden-Oosten) en de desastreuze kostelijke oorlog tegen Vietnam.

Van Reagan wordt steevast beweerd dat hij de president was die het neoliberalisme op de wereldkaart zette. Dat is slechts gedeeltelijk waar. Democraat Carter was de eerste president om te snoeien in de sociale welvaartsstaat. Zijn voorganger Republikein Richard Nixon was de laatste om sociale rechten nog uit te breiden.

Carter brak het record van grootste Pentagon-budget ooit – een record dat vandaag peanuts lijkt. Reagan maakte het verschil door datzelfde beleid in overdrive verder te zetten zonder de zalvende retoriek van zijn voorganger.

Het buitenlands beleid was onder Carter evenmin uitzonderlijk, eerder gewoon. Het paste volledig in de continuïteit van het permanente streven naar VS-dominantie over de wereld.

Carter spinde er wel een origineel verschillend woordgebruik rond. Zo zouden ‘mensenrechten’ en niet langer ‘eigenbelang’ de leidraad zijn van het buitenlands beleid.

De nederlaag kwam uit Iran

De werkelijkheid zag er anders uit. Carter bleef het regime van de sjah in Iran steunen tot zijn laatste dag, toen de sjah op 16 januari 1979 het land uitvluchtte. Dat regime had tot dan volgens Amnesty International de faam het meest bloederige folterregime ter wereld te zijn, wat nooit een impact had op de goede relaties met de VS.

Amper één dag voor de vlucht van de sjah had Carter bij zijn dagelijkse briefing van de CIA nog de verzekering gekregen dat de sjah de volksopstanden volledig onder controle had.

Toen hij de sjah vervolgens politiek asiel verleende, bestormden Iraanse opstandelingen de VS-ambassade in Teheran. Zij hielden er 52 VS-diplomaten gegijzeld.

Die gijzelingssituatie werd de ondergang voor Carter in een verkiezingsjaar. Een militaire blitzoperatie om de ambassade te ontzetten mislukte volledig, door een combinatie van zelfoverschatting én onderschatting van de daadkracht van het nieuwe regime in Iran.

Een zandstorm werd het excuus voor de totale mislukking. Bij de overhaaste vlucht van acht helikopters en twee vliegtuigen werd één helikopter achtergelaten wegens panne. Eén helikopter en een vliegtuig botsten tijdens hun overhaaste vertrek tegen elkaar, waarbij acht VS-soldaten omkwamen. Onderhandelingen om de gijzelaars toch nog vrij te krijgen voor de verkiezingen mislukten volledig.

Zoals wel werd vermoed maar pas later bewezen, onderhandelden leden van het verkiezingsteam van Republikeins tegenstander Ronald Reagan met Iran om te wachten met die vrijlating, die doorging op de dag zelf van de eedaflegging van Ronald Reagan op 20 januari 1981.

Nicaragua, Panama, Cuba, Indonesië

Carter bleef ook dictator Anastasio Somoza van Nicaragua steunen, tot de laatste dag dat de gewapende Sandinistische opstand hem verjoeg. Carter onderscheidde zich wel door aanvankelijk open te staan voor dialoog met de nieuwe machthebbers.

Dat duurde echter niet lang, want de Sandinisten bleken het te menen met hun intentie om hun land niet langer uit te verkopen aan VS-multinationals.

Carter voerde wel zijn verkiezingsbelofte uit om Panama de soevereiniteit terug te geven over het Panama-kanaal met een verdrag van 1977 dat de overdracht vastlegde in 1999.

Bij de bestorming van de VS-ambassade in Teheran op 4 november 1979 werden tienduizenden compromitterende documenten aangetroffen die de actieve betrokkenheid van de ambassade bij de repressie van de sjah aantoonden. Foto: Public Domain

Honderd jaar eerder hadden de VS dit kanaal gegraven. Daar was eerder een afscheuring aan voorafgegaan door de gelijknamige Colombiaanse provincie Panama. Die ‘vrijheidsstrijd’ was volledig gefinancierd en bewapend door de VS omdat Colombia te hoge financiële eisen stelde voor de uitbating. Panama heeft nog altijd de VS-dollar3 als munt.

Donald Trump wil de kanaalzone terug onder VS-bestuur brengen. Officieel wil hij dat omdat Panama het bestuur over het kanaal aan China zou verkopen en de doortocht van VS-schepen te hoog zou tariferen.

Wat er echt gebeurt is dat Panama geen doorvaartbeperkingen oplegt aan Chinese schepen en hen identiek dezelfde tarieven doet betalen als alle andere schepen, en bovendien niet langer exclusieve goedkopere tarieven biedt aan VS-schepen.

Carter onderscheidde zich van al zijn voorgangers sinds John Kennedy in 1961, door als eerste president het embargo tegen Cuba enigszins te verlichten, minder reisrestricties op te leggen aan Cubanen in de VS en door de oprichting van een US Intrests Section in Havana (een ambassade in alles behalve de officiële naam).

Hij antwoordde ook positief op een voorstel in 1980 van Cubaans president Fidel Castro dat iedereen die dat wilde Cuba kon verlaten, waarop 125.000 Cubanen vertrokken. Het werd een vergiftigd geschenk want Castro liet hoofdzakelijk gewone criminelen uit de gevangenis vertrekken naar de VS.

Onder Carter namen de wapenleveringen aan het folterregime van Indonesisch dictator Soeharto nog toe, tegen de bezwaren in van het Congres. Zijn vice-president Mondale ging naar Israël om hen te vragen hun Skyhawk-gevechtsvliegtuigen door te zenden naar Indonesië om zo het verbod van het Congres te omzeilen en de genocide in Oost-Timor verder te zetten.

De invasie van Oost-Timor door Indonesië was begonnen onder zijn voorganger president Ford, Carter voerde de wapenleveringen nog op, wat leidde tot de massamoord van ongeveer 200.000 Timorezen op een bevolking van 700.000.

De genocide in Oost-Timor is in percentage van de bevolking de ergste genocide van de 20ste eeuw, grotendeels tijdens Carters presidentschap. Hij was darin niet alleen, ook de Britse, Franse en Nederlandse regeringen leverden wapens voor die genocide.

Camp David

De Camp David-akkoorden4 die Carter bereikte tussen Egypte en Israël worden historisch genoemd, omdat ze nog altijd gevolgd worden. Dat verdrag bracht echter geen vrede in het Midden-Oosten.

Egyptisch president Sadat, president Carter en Israël’s eerste minister Begin in Camp David (6 september 1978). Foto: Public Domain

Wat het wel deed was de voornaamste dreiging voor Israël uit het conflict weghalen – door middel van massale en economische steun aan het regime van Egyptisch president Anwar Sadat.

Dat ‘vredesakkoord’ kwam er nadat Israël vijf jaar eerder in 1973 onverwacht een zware nederlaag had geleden tegen het Egyptische leger in de door Israël bezette Sinai-woestijn. Israël kon het tij enkel keren via massale steun door de VS voor een tegenoffensief, waarbij echter het grootste deel van de bezette Sinaï Egyptisch bleef.

Voor de VS en Israël was dit geen triomf maar een nederlaag. In 1971 had Sadat een vredesakkoord aan de VS en Israël gericht, dat door beide landen hautain van de hand werd gedaan. Sadat besliste tot de aanval van 1973, waarna zijn vredesvoorstel van 1971 alsnog werd aanvaard met de Camp David-akkoorden.

De VN hebben die Camp David-akkoorden nooit goedgekeurd, omdat ze waren afgesloten zonder enige inspraak van de Palestijnse bevolking. Ze leidden tot de internationale opwaardering van de Palestijns verzetsorganisatie PLO (Palestine Liberation Organisation).

Door de angel van Egypte uit het conflict te trekken had Israël de handen vrij om de bezette Palestijnse gebieden en de andere buurlanden Syrië, Libanon en Jordanië sterker onder controle te houden.vMet de nieuwe wapenleveringen van Carter in uitvoering van dat akkoord dreef Israël zijn aanvallen op Libanon op.

De Carter-doctrine, nog steeds van kracht

Een belangrijk deel van de ‘Carter-doctrine’ voor het Midden-Oosten geldt tot vandaag. Die doctrine kent de VS het exclusief recht toe unilateraal op te treden in de Perzische Golf, wanneer de VS eenzijdig beslissen dat hun nationale belangen daar worden geschonden.

Zijn nationale veiligheidsadviseur Zbigniew Brzeziński lanceerde het concept van de Rapid Deployment Force, een permanente militaire aanwezigheid van de VS in het Midden-Oosten.

Carter met Jordaans koning Hoessein en de sjah van Iran. Foto: Public Domain

Brzeziński was ook de adviseur die Carter aanraadde het Afghaans verzet tegen de Sovjet-bezetters te bewapenen, de voorlopers van de Taliban en Al Qaida en van figuren als Osama Bin Laden.

Hoewel deze doctrine werd ontworpen tijdens en ten bate van de Koude Oorlog, bleef ze na de val van de Sovjet-Unie onveranderd de voornaamste leidraad van het buitenlands beleid van de VS in het Midden-Oosten.

Loser wordt icoon

Het zag er aanvankelijk naar uit dat Carter roemloos in de politieke anonimiteit zou verdwijnen. Twee jaar na zijn nederlaag tegen Reagan richtte hij zijn Carter Center op, dat is uitgegroeid tot een organisatie die wereldwijd vrede, mensenrechten en gezondheidszorg promoot.

Een van de voornaamste activiteiten is monitoring van verkiezingen. Carter heeft verder ook meermaals op eigen initiatief opgetreden als onofficieel bemiddelaar in conflicten, dikwijls tegen de eigen regering in.

Hij nam standpunten in die merkwaardig positief mogen worden genoemd. Daarbij schuwde hij de zelfkritiek op zijn eigen presidentschap niet. Zo betreurde hij dat hij als president niets had gedaan om de doodstraf in eigen land af te schaffen.

Haïti, Bosnië, Soedan, Noord-Korea, Palestina

In 2002 verkreeg hij de Nobelprijs voor de Vrede voor zijn inzet in Haïti (1994), in Bosnië (meerdere malen in de jaren 1990)en in de Soedanese burgeroorlog (2005). In 1994 bemiddelde hij met Noord-Korea voor een akkoord over kernwapens met Kim Il-Sung, vader van huidig machthebber Kim Jong-Il.

Vanaf 2003 begon zijn toegang tot de grote media te minderen, omdat hij zich openlijk uitsprak tegen de invasie van Irak door de VS en Groot-Brittannië, omdat die op leugens gebaseerd was en een inbreuk was op het internationaal recht en het VN-Charter.

Werd hij daar aanvankelijk voor geprezen in de mainstream media in de VS en daarbuiten, waar hij meermaals een centrale gast was in praatprogramma’s, veranderde dat radicaal in 2006. Hij bracht toen het boek Peace, Not Apartheid uit met zijn visie op de Palestijnse kwestie.

Daarin beschuldigde hij Israël ervan een brutale bezetter te zijn en de voornaamste hinderpaal voor vrede. Hij werd op staande voet persona non grata in de media van zijn eigen land. Tegelijkertijd werd hij een veelgevraagde gastspreker voor alternatieve media in de VS en daarbuiten.

Op bezoek bij Hamas in Gaza

Hij maakte het zich evenmin gemakkelijk door openlijk te stellen dat het niet Hamas is, maar Israël dat keer op keer voorstellen voor een onderhandelde oplossing afwees.

In 2008 ging hij op bezoek in Gaza en sprak er met de toenmalige leiders van Hamas. De organisatie was toen door het Westen al gebrandmerkt als terroristische organisatie. Hij weigerde zich voor deze gesprekken te excuseren en bleef de stelling verdedigen dat dialoog en diplomatie de enige weg naar een vreedzame oplossing zijn.

Carter deed ook uitspraken over het verkiezingssysteem van zijn eigen land. Hij noemde dat een proces dat grotendeels door financiële belangen wordt gecontroleerd, met onbetrouwbare procedures voor de registratie van kiezers en telling van de uitgebrachte stemmen.

Hij combineerde felle kritiek op het beleid van Venezolaans president Hugo Chávez met de bemerking dat het ongepast is het resultaat van verkiezingen af te keuren enkel en alleen omdat de door het Westen geprefereerde kandidaat het niet gehaald heeft. Net zomin als dat het volgens hem gepast is om dan maar te pogen een staatsgreep te plegen.

Carter laat een gemengde politieke erfenis na en een sterke organisatie. Waar andere presidenten het hoogstens brengen tot duur betaalde lezingen of helemaal in het politieke niets verdwijnen, heeft hij gekozen voor zijn overtuigingen.

Zijn presidentschap onderscheidde zich qua retoriek van zijn voorgangers en opvolgers, niet qua inhoud. Dat kan niet worden gezegd van wat hij na zijn presidentschap deed.

Ook andere landen hebben voormalige regeringsleiders gehad die na hun mandaat toonden principes te hebben. Voormalig Nederlands premier Dries van Agt (1977-1982) werd na zijn politieke loopbaan een vurig verdediger van de Palestijnse strijd voor zelfbeschikking. Ook hij werd daarom persona non grata voor de media van eigen land …

 

Notes:

1   De VS-staat Georgië is genoemd naar de Britse koning George II. De naam van het Kaukasische land Georgië heeft hier geen enkel verband mee, het is de westers fonetisch aanpaste naam van het Perzisch/Arabische Gurgan (‘land der wolven’) – in de Georgische taal heet het land Sakartvelo, land van de Kartveli, zoals de Georgiërs zichzelf noemen.

2   Dit verschil tussen retoriek en praktijk is niet uniek voor de staat Georgië. In 1979 verklaarde het parlement van de staat Georgia on my mind tot nationaal volkslied, dat door Ray Charles beroemd was geworden. Op dat ogenblik was Georgië nog altijd een van de meest racistische staten van de VS – en is dat in feite nog steeds.

3   De officiële munt is de Balboa, maar die bestaat alleen in kleine munten, niet in biljetten, en wordt zelden gebruikt.

4   Camp David is de buitenresidentie van de VS-presidenten in de staat Maryland op 100 kilometer van het Witte Huis in Washington DC.

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.