Maken progressieve keuzes een kans in de VS?

Je hebt nog nooit van één van deze kandidaten gehoord? De meeste Amerikanen ook niet.

Je hebt nog nooit van één van deze kandidaten gehoord? De meeste Amerikanen ook niet. (foto Boston University)

FacebooktwitterFacebooktwitter

Heel wat Europeanen kijken verbaasd naar het spektakel van de twee partijen in de VS die elkaar keihard bekampen, terwijl ze toch voor hetzelfde politieke programma staan. Hoe kan dat? Een overzicht van de Amerikaanse politieke structuren maakt één en ander duidelijk. De VS blijkt op zijn best een gebrekkige democratie te zijn, die ons desondanks toch heel wat te leren heeft.

‘Nuttig’ stemmen

Bij elke presidentiële verkiezing duikt de vraag in sociaal-democratische en progressieve middens in de VS op: principieel voor een derde partij stemmen of kiezen voor de minst erge van de twee groten (the lesser of two evils)? Meestal wordt de overwegende conclusie dan: stem voor de Democratische kandidaat in die staten waar de peilingen hem zeer nipte kansen geven (swing states), in staten waar de Democraat een ruime voorsprong én in staten waar de Democraat een onoverbrugbare achterstand heeft op de Republikein kan je vrij stemmen op een derde partij.

In werkelijkheid is daar weinig van te merken. Uit onderzoek blijkt dat de meeste Amerikanen die sociaal-democratische ideeën hebben grotendeels behoren bij de helft van de kiesgerechtigde Amerikanen die het de moeite niet vindt om te gaan stemmen.

‘Nuttige’ activiteit

Heel wat progressieven concentreren zich daarom op specifieke activiteiten die los staan van de twee grote partijen. Zo steken zij onder meer heel veel energie in initiatieven voor referenda over zeer specifieke punten zoals legalisering van softdrugs, het homohuwelijk, beperking van het privé-wapenbezit of in acties tegen referenda van de rechterzijde, bijvoorbeeld om een verbod op abortus in de grondwet (van de deelstaat) in te schrijven. Dat lukt dikwijls redelijk goed.

Daar staat tegenover dat deze nuttige activiteit beperkt blijft en niet lijdt tot het ontstaan van een politiek alternatief voor de ’tweepartijendictatuur’ (dixit Ralph Nader, zie artikel hieronder in ‘Lees Ook’). Alvorens een strategie te ontwikkelen die dat systeem kan doorbreken is het goed eerst te begrijpen hoe het bestaande systeem feitelijk in elkaar zit.

De terminologie van de politiek heeft zijn oorsprong in de Griekse taal: politiek = de zaken van de ‘polis’ = de stad); democratie: demos (volk), cratos (macht) = macht van het volk; plutocratie: plutos (welvarenden) = macht door de rijken; monarchie: monos (één), archos (heerschappij) = heerschappij door één persoon (bvb. een koninkrijk); polyarchie: poly (veel) = heerschappij door een groep van personen (bvb. de rijke elite); theocratie: theos (god) = heerschappij door god (of door een goddelijke autoriteit).

1. De VS is een plutocratische polyarchie

De VS is in feite niet erg democratisch. Je kan het Amerikaanse politieke systeem beter vergelijken met Iran dan met West-Europa. In Iran bepaalt een theocratische raad wie kandidaat kan zijn voor de verkiezingen. In de VS gebeurt dat door de grote campagnefinanciers, de leiding van de twee partijen en de commerciële massamedia.

Iran is een theocratische polyarchie, de VS een plutocratische polyarchie : een systeem waar de deelname van de bevolking aan de macht er in bestaat een keuze te maken tussen de lijst van kandidaten die de elite voor hen heeft geselecteerd.

2. Privékapitaal controleert het systeem

In 2010 spande een lobbygroep van de grote bedrijven onder de misleidende naam Citizens United een rechtszaak aan tegen de Federal Election Commission, het overheidsdepartement dat de verkiezingen organiseert. Het Hooggerechtshof oordeelde dat de beperkingen van financiering door bedrijven ongrondwettelijk waren omdat zij het ‘recht op vrijheid van meningsuiting’ beperkten. Bedrijven werden daarbij als ‘personen’ beschouwd. Dat opende de sluizen voor een systeem dat daarvoor al werd gekenmerkt door een overmaat aan financiering van de kandidaten door de bedrijven.

In 1992 werd 192 miljoen dollar uitgegeven door de kandidaten van de twee grote partijen (Bill Clinton tegen George Bush senior), in 1996 was het al 240 miljoen (Bill Clinton tegen Robert Dole). In 2000 werd dat al 343 miljoen (George W. Bush tegen Al Gore). Dat verdubbelde daarna tot 718 miljoen in 2004 (George W. Bush tegen John Kerry), een bedrag dat opnieuw verdubbelde in 2008 tot 1.235 miljoen (Barack Obama tegen John McCain). In totaal dus een verzesdubbeling in 16 jaar. Tot zover enkel de cijfers van de officiële uitgaven.

Dat cijfer houdt geen rekening met de bijdragen van de politieke actiecomité’s (PACs) die zogenaamd onafhankelijk van de kandidaten reclame maken voor politieke thema’s die wonderwel blijken overeen te komen met het profiel van één van beide kandidaten.

Het vonnis van het Hooggerechtshof in 2010 heeft de uitgaven van de PACs volledig vrij spel gegeven. In 2012 waren de officiële uitgaven van de twee kandidaten ongeveer 2 miljoen dollar (op zich al een bijna verdubbeling tegenover 2008), de uitgaven van de PACs voor de presidentsverkiezingen van 2012 alleen wordt op ongeveer 2 miljard dollar geschat.

Het spreekt vanzelf dat die financiële steun niet ‘gratis’ is. Voor wat hoort wat. De economische belangengroepen achter deze campagnes verwachten daar een en ander voor terug van de verkozen president.

3. De massamedia selecteren de ‘geschikte’ kandidaten

De voornaamste impact van de massamedia op de verkiezingen is dat zij alleen verslaggeven over de front-runners van de twee grote partijen. Kandidaten van derde partijen maken geen enkele kans om in nationale campagnes aan bod te komen (op niveau van de deelstaten evenmin).

Kandidaten van derde partijen worden genegeerd of, als ze al vermeld worden, geridiculiseerd. In ieder geval wordt nooit op de inhoudelijke thema’s waar ze voor staan ingegaan. Uitzondering op die regel was onafhankelijk derde kandidaat Ross Perot die in 1992 en 1996 als één van de rijkste Amerikanen met zijn persoonlijk fortuin voldoende advertenties kon betalen om door de media ‘ernstig’ te worden genomen.

Dat laatste, aandacht aan de inhoud besteden, doen ze trouwens ook niet voor de twee grote kandidaten. De aandacht gaat haast volledig naar de ‘wedstrijd’: wie ligt voor in de dagelijkse peilingen, wie begaat een flater, wie haalt meer geld op, wie heeft de meest elegante echtgenote. Volgens een opiniepeiling van het onderzoeksbureau Pew Research Center in 2008 wil nochtans 78 procent van de Amerikanen meer aandacht voor de binnenlandse politieke thema’s en 74 procent wil dat ook voor buitenlandse thema’s.

Bovendien worden de inkomsten die de massamedia halen uit de verkiezingen altijd maar omvangrijker. Volgens media-analyst Robert McChesney verdienden de tv-zenders in 2012 ongeveer 5 miljard dollar aan advertenties tegenover 2,8 miljard in 2008 (presidentiële en parlementaire campagnes samen). In de jaren ’60 en ’70 waren de bedragen nauwelijks merkbaar in de totale inkomsten van de media, nu gaat het over 20 procent van hun totale inkomsten.

Dat maakt dat die grote tv-zenders minder eigen ‘nieuws’ gaan brengen over die twee kandidaten. Ze willen voor hen met andere woorden niets ‘gratis’ doen. Om dat systeem in stand te houden gaan ze dus ook nooit ernstige berichtgeving doen over wettelijke initiatieven om dat systeem aan banden te leggen. De media worden daarmee zelf een machtige lobby tegen hervorming van het kiesstelsel en tegen vrije en evenwichtige zendtijd voor andere kandidaten.

4. De partij-elites zorgen voor de juiste preselecties

De twee grote partijen zijn intern allesbehalve democratisch. Het leidend orgaan van de Democraten, het Democratic National Committee (DNC) beslist welke kandidaten campagnefondsen krijgen, en kiest dus voor kandidaten die in de lijn lopen en de politieke keuzes van het DNC volgen. Het DNC organiseert ook de contacten met rijke donoren en wordt bovendien zelf samengesteld uit de politieke leiders in de deelstaten, die hun positie hebben verworven dankzij genereuze campagnebudgetten van dezelfde donoren.

Beide partijen lobbyen ook actief om competitie van derde partijen onmogelijk te maken. Ze gaan daartoe onder meer voor wetten stemmen die de twee grote partijen vlotte toegang tot de verkiezingen garanderen en voor derde partijen zware drempels invoeren. Zo zijn er staten waar je maar mag meedoen aan verkiezingen op staatsniveau als je bij de vorige verkiezingen 20 procent hebt behaald. Om een eerste maal mee te doen moeten ze echter eerst de handtekening van 3 procent van de kiezers verzamelen.

Daarenboven bepaalt een orgaan van beide partijen wie aan de nationale tv-debatten mag meedoen.

5. De Amerikaanse Grondwet

De Amerikaanse Grondwet wordt over het algemeen bejubeld als een schoolvoorbeeld van moderne visie op de staat, die onder meer de Franse Revolutie heeft beïnvloed. Deze Grondwet bevat inderdaad heel wat elementen met een voor die tijd (1776) zeer liberaal en vooruitstrevend karakter.

Ze bevat echter ook heel wat anders. De Amerikaanse Grondwet werd van bij het begin doelbewust ontworpen als een conservatief en ondemocratisch systeem tegen de meerderheid van de bevolking en ten dienste van de rijke elite.

Het eerste probleem is de afwezigheid van proportionele vertegenwoordiging, iets waar de meeste Amerikanen zich nauwelijks van bewust zijn, omdat ze dat principe niet eens kennen. In de VS ‘win’ je op alle niveau’s door een ‘relatieve meerderheid’ te halen, wat concreet betekent: de meeste stemmen, niet de echte ‘meerderheid’ van 50 procent plus één.

Dat maakt het in de eerste plaats voor minderheidsstandpunten zeer moeilijk om door te breken in de politieke instellingen. Bovendien werd en wordt in de Amerikaanse geschiedenis systematisch het systeem van ‘gerrymandering’ toegepast: een samenvoeging van de naam van politicus Gerry en ‘salamander’ die in 1812, door de vorming van bizar verdeelde kiesdistricten die er als salamanderstaarten uitzagen, zijn tegenstanders wist te verdelen over afzonderlijke districten. Door dat systeem werden overwegend zwarte wijken (en later ook latino wijken) in stukken verdeeld en samengevoegd met blanke districten.

In een systeem waar slechts één opinie een verkozene haalt, is stemmen voor een minderheid, zelfs één van 49 procent, zinloos. Dat leidt dan tot wat men nuttig stemmennoemt, men gaat kiezen voor het standpunt van kanshebbende kandidaten dat het minst ver af ligt van het eigen standpunt. Dit fenomeen beperkt de keuze tot de twee grootste kanshebbers.

Amerikanen zijn vanuit hun schoolboekentijd al zo vertrouwd met dat systeem dat ze zich een ander systeem niet eens kunnen voorstellen. Hebben ze niet geleerd op school dat ze leven in the most democratic country in the world?

Op deelstaatniveau en federaal is de vertegenwoordiging in de kamer van volksvertegenwoordiging (the House of Representatives) ongeveer gelijk (federaal staat elk kamerlid voor ongeveer 700.000 burgers). Het minimum van aantal federale kamerleden per staat is echter altijd twee, de staten met minder dan 1,4 miljoen inwoners zijn dus bevoordeeld. Bovendien heeft elke staat ook recht op twee zetels in de federale senaat. De kleinste staat Wyoming (in bevolking) heeft 570.000 inwoners, de grootste, California met 37,7 miljoen inwoners, heeft ook twee federale senatoren.

Er is dus wel een ‘proportionele’ vertegenwoordiging van de staten in de federale kamer, met een voordeel voor de kleinere staten. In de senaat daarentegen zijn de kleine staten oververtegenwoordigd. De kleinste staten met minder dan 2 miljoen inwoners controleren zo 20 procent van de zetels in de senaat met 3,7 procent van de bevolking.

Het systeem lijkt dus zelfs een redelijk goede bescherming te bieden voor ‘minderheden’. Dat systeem komt trouwens ook voor in andere federale systemen. Alleen, deze bescherming geldt dan wel voor de ‘minderheid’ van kleine staten, maar is wel volledig ten nadele van de etnische minderheden en ten voordele van de meest gepriviligieerde minderheden in de deelstaten afzonderlijk. In het Zuiden halen de zwarten met 17 procent van de bevolking nauwelijks verkozenen in het federale parlement.

Het aantal zetels per staat in het presidentieel kiescollege is gelijk aan het aantal zetels in de federale Kamer en de federale Senaat samen; kleine staten hebben daar dus altijd minimaal 4 stemmen. Dat systeem bevoordeelt dus eveneens de blanke stemmen in de kleinere landelijke staten.

Aanpassen die boel?

Je zou dus kunnen voorstellen dat systeem aan te passen. Daar is een grondwetswijziging voor nodig die door de federale kamer en senaat moeten worden goedgekeurd. Voorstellen om dat systeem te veranderen worden dus steeds weggestemd. Je zaagt nu eenmaal niet zelf de poten onder je stoel door. In de Amerikaanse geschiedenis werden meer dan 10.000 amendementen aan de Grondwet ingediend. Daarvan werden er 27 aanvaard, waarvan 17 in de laatste 200 jaar.

Bestaande strategieën

In grote lijnen heb je binnen de Amerikaanse progressieve krachten de volgende tendenzen:

  • meedoen aan dit systeem heeft geen zin, beter is zich te concentreren op specifieke strijdpunten (bijvoorbeeld de strijd voor burgerrechten van de jaren ’60, de Occupy-beweging, referenda);
  • je kan nog altijd kiezen voor het minst erge van de twee; zo voorkom je een nog grotere verrechtsing van de maatschappij (het zogenaamd nuttig stemmen in de swing states);
  • door intern in de Democratische Partij te ageren dwing je hen meer progressieve standpunten in te nemen (er zijn inderdaad een vijftigtal Democraten in de federale kamer met een sociaal-democratisch profiel, zoals Dennis Kucinich);
  • zelfs al maken ze geen kans op verkozenen, dan nog moet je met derde partijen het systeem dwingen om zichzelf aan te passen (zie het artikel over derde partijen hieronder in ‘Lees Ook’)

Over deze posities worden steeds weer verhitte debatten gevoerd. Dergelijke debatten heb je nauwelijks in westelijk Europa (en recenter in Latijns-Amerika), omdat deze landen inherent meer democratische politieke systemen en tradities hebben.

Samengevat

In feite moeten er drie fundamentele wijzigingen komen aan het Amerikaans politiek systeem voor er sprake kan zijn van een meer progressief beleid naar Europees sociaal-democratisch model:

  • haal het privékapitaal uit de politiek en organiseer openbare, transparante en billijke overheidsfinanciering;
  • garandeer gelijke toegang tot de massamedia, democratiseer de controle over de media;
  • geef garanties voor andere dan territoriale minderheden, voer proportionele verkiezingen in.

In Europa ondertussen …

Wie dit bilan van het Amerikaans systeem opmaakt, kan alleen maar verbijsterd zijn dat er in Europa krachten zijn die oproepen tot hervorming in de richting van het Amerikaanse model. Om dat te doorgronden, moet je het Amerikaanse systeem kennen en vooral de ideologie die erachter schuil gaat.

Progressieve krachten in de VS hebben er alle baat bij steun te krijgen van hun medestrijders in Europa en de rest van de wereld. Diezelfde krachten moeten ondertussen dat zelfde Amerikaanse systeem beter doorgronden om weerwerk te geven tegen de neoliberale promotoren van tweepartijensystemen, privéfinanciering van partijen, invoeren van relatieve meerderheidskiesstelsels. Maar ook de pogingen om ons sociaal stelsel te ontmantelen en onze ziekteverzekering te privatiseren passen in dit kader.

De progressieve krachten in Europa en de rest van de wereld kunnen echter ook veel leren van de Amerikaanse geschiedenis. Wie bijvoorbeeld De geschiedenis van het Amerikaanse volk van Howard Zinn leest, kan alleen maar bewondering hebben voor de moed van miljoenen Amerikanen die, tegen hun systeem in, de slavernij afschaften en de New Deal en de burgerrechten voor zwarten wisten af te dwingen. Elk jaar herdenken wij de strijd van de arbeiders van Chicago voor de vijfdagenweek op 1 mei. Laat ons ook dat niet uit het oog verliezen.

De conservatieve neoliberale krachten in Europa zien in dat het Amerikaans systeem een middel bij uitstek is om hun model aan de maatschappij op te dringen en andere mogelijke keuzes via verkiezingen onmogelijk te maken, nu en in de toekomst.

Aan ons de keuze om ons daar niet bij neer te leggen.

Dit is een samenvatting van een uitgebreid artikel van de Amerikaanse journalist Gregory Wilpert, waar eigen commentaar aan werd toegevoegd (en wat uitleg voor een niet-Amerikaans publiek). Het volledige artikel vind je in de weblink onderaan dit artikel.

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.