Klokkenluiders 1971 tot 2014: zelfde strijd, zelfde mediareacties

J. Edgar Hoover, baas van het FBI van bij het ontstaan van de organisatie in 1935 tot aan zijn dood in 1972

J. Edgar Hoover, baas van het FBI van bij het ontstaan van de organisatie in 1935 tot aan zijn dood in 1972 (foto wikimedia commons)

FacebooktwitterFacebooktwitter

De Amerikaanse onderzoeksjournaliste Betsy Medsger schreef een boek over klokkenluiders in de jaren 1970. Vier klokkenluiders die in 1971 compromitterende geheimen van het FBI uitbrachten maken zich daarom nu bekend. Glenn Greenwald ziet opvallende paralellen met de manier waarop de media toen en nu hier mee omgaan.

Op 8 maart 1971 pleegden acht personen een inbraak in een kantoor van het FBI[1] in het stadje Media[2] in de staat Pennsylvania. Ze namen een boel compromitterende documenten mee. Die toonden aan dat het FBI actief infiltreerde in politiek dissidente bewegingen, valse bewijzen plantte, aanzette tot gewelddadige acties en zoveel meer. Een en ander bleek deel uit te maken van een grootschalig programma om democratische dissidentie te criminaliseren en te neutraliseren.

Politiek activisme was toen in hoofdzaak gericht tegen de Amerikaanse oorlog in Viëtnam, maar ook de burgerrechtenbeweging van de zwarte Amerikanen en van de autochtone (Indiaanse) volkeren werden geviseerd, zoals Students for a Democratic Society, de Black Panthers en de American Indian Movement.

Een van de strategieën bestond er uit om leiders van deze bewegingen met jarenlange processen te immobiliseren. Het FBI ging er vanuit dat de meeste van die processen uiteindelijk wel zouden worden verloren. De hoofdbedoeling was echter de immobilisering, demoralisering en financiële uitputting van de betrokken organisaties.

De datum die de activisten voor hun inbraak kozen was niet toevallig. Ze deden het terwijl op televisie de boksmatch voor het wereldkampioenschap tussen Mohammed Ali en Joe Frazier werd uitgezonden. De inbrekers gingen er van uit dat de politie dan wat minder aandachtig zou zijn.

Dat bleek te kloppen. Het FBI zette vervolgens 200 man op de zaak maar moest na vijf jaar toegeven dat het een ‘cold case’ was. Op dat ogenblik ging de verjaring in voor dit soort misdrijven. Vandaag moet ze vaststellen dat één van de zeven personen die ze toen verdachtten wel degelijk bij de groep van acht daders behoorde. Het was dus zeer nipt verlopen voor de inbrekers.

Vandaag kan het verbazen dat het FBI geheimen bewaarde in ongesloten ladenkasten in open kamers in een gebouw met één enkel gewoon klassiek slot op de deur. Dat zegt vooral veel over de vanzelfsprekendheid waarmee deze organisatie uitging van zijn ongenaakbare positie.

De mogelijke gevangenisstraffen op inbraak in een federale instelling waren bovendien zeer zwaar. De inbrekers beseften dat ze levenslang riskeerden.

Ondanks het sensationele karakter van de onthullingen – het FBI overtrad meerdere wetten om organisaties en personen te bespioneren die geen enkel misdrijf pleegden en enkel politiek actief waren – bleek slechts een zeer beperkt aantal kranten bereid een deel van de documenten te publiceren.

De meeste kranten weigerden zelfs en bezorgden de documenten terug aan het FBI. Het betekende uiteindelijk een roemloos einde voor J. Edgar Hoover, de beruchte oprichter en leider van het FBI van 1935 tot aan zijn dood in 1972 op 77-jarige leeftijd.

Toch leidden de beperkte onthullingen net als nu tot een groot schandaal, tot een parlementaire onderzoekscommissie en tot nieuwe wetgeving die de vervolging van politieke activisten door het FBI aan banden legde. Deze wetgeving bleef grotendeels van kracht tot en met de Patriot Act na 9/11. Sindsdien heeft vooral de NSA gebruik gemaakt van nieuwe bevoegdheden om Amerikaanse burgers massaal te bespioneren.

Vier van de acht inbrekers – waarvan één ondertussen is overleden – hebben hun stilzwijgen na 43 jaar verbroken, nu hun misdrijf niet meer kan worden vervolgd wegens verjaring.  Zij doen dit naar aanleiding van het verschijnen van een boek over deze en andere gelijkaardige zaken.

Onderzoeksjournalist Glenn Greenwald verbaast zich niet dat net een grote krant alsThe New York Times nu zoveel aandacht geeft aan deze zaak. Volgens hem is de inbraak van 1971 en de manier waarop de media en de overheden daar toen op reageerden zeer relevant voor wat vandaag gebeurt met klokkenluiders. Hij ziet vier paralellen.

  1. Een krant als The New York Times heeft geen moeite om hier breed mee uit te pakken, omdat het veel gemakkelijk is om personen te huldigen, die regeringen in het verre verleden het vuur aan de schenen legden, eerder dan huidige regeringen met reële macht uit te dagen. Vandaag zouden de editorialen over deze inbraak echter dezelfde zijn als die over Snowden, Assange-WikiLeaks en Manning: “Ze hebben overheidsdocumenten gestolen. Ze hebben de nationale veiligheid in gevaar gebracht. Ze hebben zowat alles meegepakt, niet alleen de relevante documenten.” Net als nu zei de opvolger van J. Edgar Hoover toen dat hij de bezorgdheid die er achter zat “begreep, maar dat de methode onwettig was en dus moest vervolgd worden. De betrokkenen hadden de gepaste kanalen moeten volgen van het gerecht.”
  2. Het toenmalige spionageprogramma COINTELPRO (Counter Intelligence Program) van het FBI omvatte het grootschalig bespioneren en criminaliseren van burgers[3], omwille van hun dissidente politieke standpunten. Dat is identiek wat de Amerikaanse NSA en de Britse GCHQ en anderen ook vandaag doen.
  3. Net als nu heeft ook toen slechts een beperkt aantal kranten de documenten die ze kregen effectief gepubliceerd. Net als nu hebben toen de meeste kranten publicatie geweigerd, ze zelfs terugbezorgd aan de FBI en meegewerkt aan het onderzoek naar de ‘daders’ van de inbraak.
  4. Net als Edward Snowden hebben deze activisten zich niet aangegeven (of ‘de wettelijke kanalen gevolgd’) omdat ze niet naïef waren en niet wilden riskeren tientallen jaren in een gevangenis weg te rotten. Ze vertrouwden er net als Snowden niet op dat het gerecht zijn werk zou doen.

Cynici zouden kunnen opmerken dat er dus schijnbaar niets veranderd is onder de zon en dat deze onthullingen niets hebben uitgehaald. Dan houden zij geen rekening met de reële effecten die deze onthullingen hebben gehad.

Deze onthullingen van 1971, net als de onthullingen van de Pentagon Papers[4] en het Watergateschandaal[5] hebben de betrokken inlichtingendiensten FBI, CIA  en het toen ook al zeer actieve maar haast onbekende NSA zwaar aan banden gelegd en hun verdere activiteiten voor destabilisering van politiek activisme fel bemoeilijkt (maar nooit helemaal uitgeschakeld).

Het voorbeeld van de inbrekers van 1971 is een les voor de klokkenluiders-in-spe van vandaag. Het systeem is niet almachtig. Dat meer en meer mensen dat gaan beseffen, is de grootste angst van machtsstructuren. Er zullen altijd mensen zijn die de stap zullen zetten. Zij zijn het eerste gaatje in de dijk.

Eén van de vier inbrekers van toen vatte de motivering voor zijn daden zo samen: “Dissidentie is het levensbloed van de democratie … Het was voor ons duidelijk dat als wij het niet zouden durven doen, dat niemand het dan zou doen.”

Er komt over deze en andere zaken binnenkort ook een documentaire, getiteld 1971, uit. Op de website van The New York Times staat een filmpje van 13’36 ” over de inbraak van 8 maart 1971 en onderzoeksjournaliste Betsy Medsger schreef er het boek Burglary over.

Voetnoten

  • [1]Het Federal Bureau of Investigation FBI is de binnenlandse veiligheidsdienst van de VS. Het Central Intelligence Agency CIA is de buitenlandse veiligheidsdienst. Het National Security Agence NSA, de nationale inlichtingendienst houdt zich niet met operaties bezig, enkel met het verzamelen, catalogeren en analyseren van inlichtingen.
  • [2]Ironische naam maar het stadje bestaat echt. Media ligt op 19 kilometer ten westen van Philadelphia.
  • [3]Grootschalig in verhouding tot de toen bestaande technologie.
  • [4]Een ambtenaar van het ministerie van defensie bracht de rapporten uit waarin ondermeer stond dat de zogezegde aanval van een Noord-Viëtnamees oorlogsschip op een Amerikaans schip in de Golf van Tonkin – de aanleiding voor het begin van de Vietnamoorlog – een complete fabricatie was.
  • [5]Republikeins President Nixon (1969-1974) beval het afluisteren van het hoofdkwartier van de Democratische Partij in de Watergatebuilding in Washington, DC. Het schandaal leidde er toe dat hij de eerste en tot nu toe enige president werd die tot ontslag werd gedwongen.
Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.