Het Africamuseum, beter dan vroeger, te behoudsgezind over de ware aard van het kolonialisme

Het Africamuseum in Tervuren. Foto: Rolf Mueller / CC 3-0

FacebooktwitterFacebooktwitter

Het Africamuseum in Tervuren is na drie jaar terug open, gerestaureerd, gerenoveerd, gemoderniseerd, met permanente en tijdelijke exposities en een nieuw bijgebouw. Tegenover het duffe anachronisme van voorheen is het enorm verbeterd. Toch kan je er niet naast kijken: dit museum erkent nog steeds niet de echte wreedheid van het kolonialisme en de enorme rijkdom die de Belgische economische elite er gestolen heeft, met gruwelijke uitbuiting. Rijkdom waaraan het museum trouwens zijn bestaan te danken heeft.

De huidige directie van het museum maakte heel wat publiciteit over het vernieuwde imago als kritisch denkcentrum over het kolonialisme. De kwestie blijkt echter nog steeds zeer gevoelig voor bepaalde kringen. Na lang aarzelen haakte koning Filip af voor de officiële inhuldiging. Leopold II is zijn overgrootoom1 en de meeste archieven van het oude ministerie van Koloniën blijven achter slot en grendel.

Gloednieuwe ingang met ondergrondse tunnel

Je komt er niet langer binnen langs de grote poort aan de Leuvense Steenweg. Overigens was die straatkant altijd de ‘achterkant’. De statige koepel aan de ‘voorkant’ met zicht op de Franse tuin (zie foto hierboven) is echter evenmin de ingang. Binnen kom je langs een gloednieuw modern gebouw aan de westkant van het museum, met infobalie en restaurant, met klassieke keuken en ‘Afrikaanse gerechten’.

Foto: LV

In de boekenwinkel naast toeristische prullaria vind je kunstboeken, stripverhalen en literatuur, fictie en non-fictie. De selectie is eclectisch, Frantz Fanon, Rachida Aziz, Lucas Catherine en het boek Wanneer we spreken over kolonisatie, de allereerste Nederlandstalige publicatie in 2018 van teksten van Congolese historici, vinden hun plaats naast ‘witte held houdt van Afrika’-literatuur, genre Kuki Gallmann en andere Out Of Africa-onzin.

Langs een statige trap (of de lift) ga je naar beneden waar je door een lange tunnel met de bekende 22 meter lange prauw in de gerenoveerde kelders onder het museum terecht komt. Die prauw heeft amper een paar keer echt gevaren in Congo, nog wel voor koning Leopold III.

De twee boegen met gaten voor aanhechtingspunten van buitenboordmotoren aan beide uiteinden maken duidelijk dat dit vaartuig niet authentiek is. Het werd speciaal voor de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel gemaakt en verhuisde daarna naar het museum. In die kelders staan maquettes van de verbouwing en is er een zaal apart voor dingen die niet langer aanvaardbaar zijn in het museum zelf (meer daarover verder in het artikel).

Uitstekende plattegrond

Vandaar terug omhoog begin je links boven aan je toer door het museum. Neem zeker de uitstekende plattegrond mee. Dertig thema’s komen in de zalen aan bod: talen en muziek, kunst, biodiversiteit, mineralen, geschiedenis voor de kolonisatie, de koloniale geschiedenis en de onafhankelijkheid, rituelen, ceremonies.

Niet langer de overvolle duffe zalen van vroeger met glazen kast na glazen kast, opgezette dieren, lugubere stolpen, mineralen, maar veel open ruimte, gebruik van audiovisuele hulpmiddelen en didactisch materiaal voor leerlingen en studenten.

Weergaloze Afrikaanse kunst. Foto: africamuseum.be

De opgezette olifant staat er weer, netjes gerestaureerd. In 1958 werd hij net als de prauw speciaal voor de Wereldtentoonstelling van Brussel in Congo afgeschoten en opgezet, waarna hij naar het museum verhuisde.

In de grote koepelzaal nog steeds een aantal beelden van Belgische kunstenaars, niet bepaald vrij van koloniale vooroordelen, zoals het beeld van O. Jespers. De Krokodillenzaal is doelbewust als ouderwetse zaal ingericht “terug naar het museum zoals het honderd jaar geleden was”.

Het Africamuseum is enorm. Je kan er uren doorbrengen en nog niet alles gezien hebben. Wie meer wil kan voor 20 euro onbeperkt een heel jaar langskomen. In deze reportage geen eigen foto’s van binnen. Wie wil kan het zelf ter plaatse gaan bekijken. Voor mij persoonlijk is dit gebouw tevens een reis terug in de tijd.

Een persoonlijke terugblik

Het museum heeft voor mezelf immers een zeer persoonlijke betekenis. Van 1954, één jaar oud, tot 1958, woonde ik met mijn zussen en ouders in een van de twee bijgebouwen links of rechts van het hoofdgebouw. Mijn vader werkte op kantoor in Brussel en mijn moeder was conciërge van conservator Frans Olbrechts, die er ook woonde. Ik herinner me vaag een grote trap in de inkomhal en dat we dikwijls eendjes gingen voederen in de grote vijver van de Franse tuin voor het museum.

Later gingen we af en toe nog op bezoek bij de nieuwe conciërge. Ik kon zomaar door het museum wandelen. Eén zaalwachter fascineerde me. Alleen wie het wist merkte dat hij altijd één handschoen droeg aan een ‘arm’ die nooit bewoog, afgerukt bij een ongeval met een landbouwmachine. Toen we er later in de lagere school met de klas kwamen, was ik best fier dat de zaalwachters me met mijn voornaam dag zeiden of vroegen hoe het met mijn ouders was.

Luipaardman

Foto: LV

Twee dingen zijn me altijd levendig bijgebleven, de lange prauw die ik hierboven al aanhaalde en de luipaardman. Griezelig vond ik het beeld van de man in luipaardvel en masker met metalen klauwen aan zijn handen boven een slapende vrouw.

Dit beeld, meer dan de opgezette spinnen, slangen, krokodillen, stolpen met dierenfoetussen en foto’s van gruwelijke ziektes, overtuigden me dat ik nooit naar ‘de Congo’ zou gaan.

Ik ben er uiteindelijk zoveel later in de periode 2009-2011 zeven maal geweest als consultant voor internationale organisaties als UNDP en het Britse DFID.

Die luipaardman staat nu in een aparte zaal in de kelder onder het museum, links wanneer je door de tunnel binnenkomt. Hij staat er samen met andere beelden en afkeurende commentaarteksten. Het beeld was koloniale fictie, wat we nu fake news zouden noemen. Ook de andere beelden hier geven een racistisch beeld van de Congolees, die als passief, onderdanig en dom werd geportretteerd.

Koloniale propaganda

In het museum is er een zaal die speciaal aandacht geeft aan koloniale propaganda. Aan de ingang deze tekst: “In 1949 richtte het ministerie van Koloniën Intercongo/Congopresse op, het Belgisch informatiecentrum voor Belgisch Congo en Ruanda-Urundi. De opdracht: foto’s en films maken en verspreiden als propaganda – een term die tot 1955 officieel werd gehanteerd. Onze perceptie van het koloniale verleden wordt nog altijd grotendeels bepaald door beelden uit die tijd.”

Dat was zeker nog het geval in mijn jeugdjaren in de vroege jaren 1960. Tijdens de lagere school passeerden we dagelijks het museum met de schoolbus. Elke morgen stond een zwarte man de stoep te vegen. We wuifden naar hem met allerlei junglegeluiden en hij wuifde terug. Die geluiden en de roepnamen die we er voor hem bij fantaseerden (pikten we op van oudere leerlingen of van volwassenen?) zijn beschamend. Racisme was een onbekend woord bij deze schoolkinderen en het n-woord was toen de geijkte term voor elke Afrikaan.

Foto: LV

Rechtover het museum staat nog steeds de olifant, die ik me altijd als zwart herinnerde, tot ik bij latere restauratie te weten kwam dat hij uit witte steen is gemaakt. Luchtvervuiling door auto’s, toen al … Wie die olifant voor het eerst ziet zal er zonder twijfel het logo van het bekendste chocolademerk van België in herkennen.

Het beeld was een creatie van beeldhouwer Albéric Collin en werd geschonken aan het museum door het bedrijf Côte d’Or, nadat het in 1935 op de vorige Wereldtentoonstelling van Brussel had gestaan. De drie Afrikaanse krijgers op zijn rug, één met speer, zijn koloniale fictie. In Centraal-Afrika werden olifanten alleen getemd als lastdier, wat overigens niet evident was. Ze zijn veel sterker, nukkiger en zelfstandiger dan hun Aziatische neven.

Koning-bouwer Leopold II

In de lessen geschiedenis leerden we over koning-bouwer Leopold II die de “arme Congolezen” van de slavernij had bevrijd en het museum had gebouwd, dat net na zijn dood in 1910 openging. We zeiden ook altijd ‘de Congo’, mét lidwoord, een letterlijke overname van het Franstalige gebruik om landen met een lidwoord te benoemen – la France, la Belgique …

Dat ik hier dus woonde, terwijl Congo nog een Belgische kolonie was, besefte ik pas veel later. In 1960, bij de Congolese onafhankelijkheid, werd het hernoemd tot Koninklijk Museum voor Midden-Afrika (het is me niet duidelijk waarom het museum nu gekozen heeft voor “Africamusuem” met ‘c’).

Of kolonialisme nu goed of slecht was, het was geen onderwerp van discussie of gesprek voor opgroeiende witte kinderen in de jaren 1960. Het sluimerende besef dat er iets niet in orde was met het beeld dat wij van Afrikanen hadden situeer ik ergens in de laatste jaren van de humaniora, begin jaren 1970.

Waarom precies een aantal medeleerlingen en ikzelf ondanks onze rechtse Vlaams-nationalistische omgeving aanvoelden dat één en ander niet klopte, terwijl velen het probleem niet zagen, ik weet het niet. Samen met enkele andere leerlingen spraken we onze ouders, familie en leerkrachten wel tegen over hun vooroordelen, maar zelf gebruikten we daarbij nog altijd het n-woord als evidente term om Afrikanen te verdedigen.

Een onverteerd verleden

België is in feite nooit in het reine gekomen met zijn koloniaal verleden. Wat voor hedendaagse kritiek op het kolonialisme doorgaat is grotendeels een discours over een nobel streven dat door winstbejag faliekant verkeerd zou gelopen zijn. De erkenning van bruut winstbejag als enige echte drijfveer van het kolonialisme is voor heel wat Belgen nog steeds een brug te ver.

Het Africamuseum is jammer genoeg een voorbeeld van die nog steeds veel te behoudsgezinde aanpak van het kolonialisme. Op zijn website vat het Africamuseum zijn missie als volgt samen: “Het museum is een plaats van geheugen van een gedeeld koloniaal verleden en het positioneert zich als een dynamisch platform voor ontmoeting en dialoog met mensen van verschillende generaties en culturen.”

Eerbare doelstelling, maar een ‘gedeeld’ koloniaal verleden? De toon is nog altijd veel te braaf, te verzoenend. Het is echter vooral wat er niet staat, wat niet wordt gezegd, wat niet wordt vermeld, dat het Africamuseum in zijn vernieuwde vorm compromitteert.

Een anti-racismewerkgroep van de VN heeft het museum veroordeeld voor het behoud van bepaalde beelden, waaronder het beeld van O. Jespers met de tekst ‘N*-vrouw met kruik’.

Ook een muur met namen van Belgische ‘gesneuvelden’ in Congo is er nog steeds. En dan is er nog de onbeantwoorde vraag of alle gestolen kunstvoorwerpen terug naar Afrika moeten. Meer dan 80 procent van alle Afrikaanse kunst staat in Europese musea, niet toevallig vooral in Frankrijk, Groot-Brittannië en België.

Patrice Lumumba

Patrice Lumumba toont zijn door boeien verwonde polsen bij zijn aankomst in Brussel. Foto: Nationaal Archief/CC

Nauwelijks aandacht voor Patrice Lumumba, geen kritische analyse van de toespraak van Koning Boudewijn op 30 juni 1960 in Leopoldville (de naam alleen al, het latere Kinshasa) noch de volledige tekst van de repliek van Lumumba.

Geen plaats ook voor het parlementaire onderzoeksrapport over de Belgische betrokkenheid bij de moord op Lumumba, geen aandacht voor het boek van Ludo De Witte, waaruit dat onderzoek is gevolgd. Evenmin erkenning van tientallen jaren samenwerking met en actieve steun voor het regime van Mobutu.

Hier had minstens een zaal moeten gewijd zijn aan de berekening van het economische gewin dat België aan zijn kolonie én tijdens de dictatuur van Mobutu heeft bijeen gegraaid. Welke bedrijven en concerns vaarden daar toen wel bij en welke bedrijven doen zich vandaag nog steeds tegoed aan de grondstoffen van Congo: ijzererts, koper, goud, coltan voor onze gsm’s …

Afkeuring van het toenmalig koloniaal racisme kan ook niet zonder afkeuring van hedendaags racisme. In het museum ontbreekt het aan studies van de impact van het Belgisch koloniaal verleden op hedendaagse percepties van racisme, discriminatie en uitbuiting.

Zeer weinig medewerkers van kleur

Het Africamuseum is een federale wetenschappelijke instelling, met een 250-tal medewerkers, onder wie 80 wetenschappers, die onderzoek doen over culturele antropologie, geschiedenis, geologie en biologie. Voor een museum over Afrika bevatten de bestuursorganen in ieder geval bitter weinig Afrikaanse namen. Dit museum zou net een studiecentrum moeten zijn voor Congolese studenten en academici.

‘Ketens van Koper’ verscheen in 1978, werd doodgezwegen in de media, zei toen al wat nu in het museum staat. Met inleiding door Jules Chomé, die eerder dat jaar L’ascension de Mobutu schreef en daarvoor in Luik in elkaar werd geslagen. Foto: LV

In 2018, 58 jaar na de Congolese onafhankelijkheid, konden voor het eerst een aantal Congolese historici publiceren in het Nederlands (zie recensie Spreken over kolonisatie: niet langer zonder de Congolezen). Daaruit dit citaat (p.12): Als België de verantwoordelijkheid voor de koloniale wonden in de DR Congo echt zou erkennen, heeft ze dan niet ook de verantwoordelijkheid om Congolese historici in het Nederlandstalige publieke debat te betrekken?”

Het Africamuseum is een prachtig gebouw dat vandaag onbetaalbaar duur zou zijn om te bouwen. Het bestaat enkel en alleen dankzij de rijkdom die de Belgische kolonisator in Congo heeft bijeen gegraaid. In vergelijking met wat het vroeger was, is dit inderdaad een verbetering. Er is plaats voor kritiek op het kolonialisme. Die kritiek is echter te braaf en laat teveel weg om echt geloofwaardig te zijn.

Zeer problematisch is een van de sponsors van het museum. Daar staat onder meer het mijnbedrijf Umicore, ooit bekend als Union Minière. Dat bedrijf baatte de kopermijnen van de Congolese provincie Katanga uit, werkte mee aan de afscheuring van de provincie van 1961 tot 1963, leverde toen de logistieke steun aan het regime van de Katangese leider Moïse Tsjombe door zijn ambtenaren en ministers te betalen. Umicore/Union Minière was op die manier betrokken bij zowel de moord op Patrice Lumumba op 17 januari 1961 als de moord op VN-Secretaris-Generaal Dag Hammarskjöld op 18 september 1961. Fraaie partner.

Op 4 augustus werd het Africamuseum zwaar in verlegenheid gebracht. Een Afrohouseparty in het museum had deelnemers opgeroepen zich ‘Afrikaans’ te kleden. Het museum vroeg dat niet te doen, maar de organisator liet toch talrijke deelnemers toe, gekleed in stereotiepe karikaturen van wat ‘Afrikaans’ zou moeten voorstellen. De organisatie plaatste ook doodshoofden en schedels op het podium.

Het Africamuseum is een bezoek zeker waard, maar beschouw het niet als een afsluiter van het koloniale verleden of als een definitieve erkenning. Die is er nog steeds niet.

Tervurenlaan en tram 44

Foto: Hudson Manu/Public Domain

Tervuren heeft veel te danken aan de kolonie. Geen enkele andere gemeente in de Brusselse Rand heeft dankzij Leopold II een rechtstreekse toegang tot het centrum van de hoofdstad als de statige Tervurenlaan, met dubbele lanen en brede bomenrijen, waar plaats is voor een tramlijn, voetpaden én fietspaden. Die statige toegang had de gemeente al toen Tervuren nog een klein landelijk dorpje was.

Neem na je bezoek aan het museum ook tijd voor een wandeling door het Park van Tervuren, dat vlakbij het centrum van Tervuren uitmondt.

PS: Naar het museum ga je vlot vanuit Brussel met tram 44, die je van metrostation Montgomery tot vlakbij de ingang van het museum brengt. De tramlijn zelf is ook uniek, tramfanaten noemen het de mooiste stadstramlijn ter wereld, met in de jaren 1950 reeds een eigen bedding die voor een groot deel door het Zoniënwoud loopt.

Notes:

1 Leopold II’s enige zoon stierf jong. Zijn opvolger Koning Albert I was de tweede zoon van zijn jongere maar reeds voor Leopold II overleden broer Filip. Alberts oudere broer prins Boudewijn stierf ook jong, op 22-jarige leeftijd.

Artikel oorspronkelijk verschenen in DeWereldMorgen.be.